AK Klimaatsysteem koppen 1

Wat gaan we doen?
2HB1 keuze
  • mag meedoen met de les
  • mag ook zelfstandig werken met de werkbladen die horen bij de les van vorige week.
2HB2 Les klimaatsysteem van Koppen  
  • eerst samen uitleg 
  • dan oefenen in lesson-up
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
AardrijkskundeMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quiz, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Wat gaan we doen?
2HB1 keuze
  • mag meedoen met de les
  • mag ook zelfstandig werken met de werkbladen die horen bij de les van vorige week.
2HB2 Les klimaatsysteem van Koppen  
  • eerst samen uitleg 
  • dan oefenen in lesson-up

Slide 1 - Tekstslide

Klimaatsysteem van Köppen

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoelen klimaatsysteem Köppen:
  • Je weet welke 5 hoofdklimaten (letters) Köppen onderscheidt.
  • Je weet welke 3 letters Köppen gebruikt voor de neerslagverdeling.
  • Je kunt per klimaat de temperatuurgrenzen en neerslagverdeling noemen.
  • Je kunt a.d.h.v een klimaatgrafiek bepalen welk klimaat is weergegeven.

Slide 3 - Tekstslide

Klimaatsysteem Köppen
Indeling in een code van 2 letters: 1 HOOFDLETTER en 1 kleine letter

Slide 4 - Tekstslide

Waardoor wordt de temperatuur van een plaats op aarde vooral bepaald?
A
De atmosfeer
B
De hoogte van de bergen rond een gebied
C
De ligging ten opzichte van de evenaar
D
Warme-, of koude zeestromen langs de kusten

Slide 5 - Quizvraag

Droge tijd = minder dan 30mm neerslag per maand

Slide 6 - Tekstslide

Video

Let op! 
Het aantal mm neerslag bij de droge klimaten klopt niet. 
Er worden in de video 200 en 400 mm genoemd, wij hebben de grens op 250 en 500 mm.

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Video

0

Slide 9 - Video

Klimaatsysteem van Köppen
Palmgrens
De palmgrens is de isotherm (Lijn die plaatsen met dezelfde temperatuur met elkaar verbindt) van 18'C. Dit is de temperatuur waarbij palmbomen niet meer groeien als het kouder wordt.
Boomgrens
De boomgrens is de isotherm van 10"C in de warmste maand. Als het in de warmste maand kouder
Isotherm
Een isotherm is een lijn die plaatsen met dezelfde temperatuur met elkaar verbind.

Slide 10 - Tekstslide

A=tropisch klimaat
Kenmerken
Het A-klimaat heeft als belangrijkste kenmerk dat het warm is. De gemiddelde temperatuur is in de koudste maand hoger dan 18 'C.
Er kan het gehele jaar regen vallen, maar het hoeft niet.
grafiek

Slide 11 - Tekstslide

Onderverdeling en kenmerken A-klimaten
Temperatuur: gemiddeld hoger dan 18'C in de koudste maand. 
Neerslag:
Af= tropisch regenwoud: het gehele jaar neerslag
As/Aw = Savanne: er is een droge periode in zomer (As) of winter (Aw)
Am = Moessonklimaat. klimaat met een regentijd van ongeveer 6 maanden (Moessonregen)

Slide 12 - Tekstslide

B=droog klimaat
Het B-klimaat is heet en droog. Dit klimaat wordt niet bepaald door temperatuur, maar door de hoeveelheid neerslag.
In een woestijn valt minder dan 250 mm neerslag. In een steppeklimaat is dat tussen de 250 en 500 mm per jaar. De verdamping is hoog.
In een droog klimaat is de gemiddelde temperatuur wel hoger dan 10'C

grafiek
Kenmerken
Het B-klimaat is heet en droog. Dit klimaat wordt niet bepaald door temperatuur, maar door de hoeveelheid neerslag. 
In een woestijn valt minder dan 250 mm neerslag. In een steppeklimaat is dat tussen de 250 en 500 mm per jaar. De verdamping is hoog.
In een droog klimaat is de gemiddelde temperatuur wel hoger dan 10'C 

Slide 13 - Tekstslide

Onderverdeling en kenmerken  B-klimaten
Temperatuur: gemiddeld hoger dan 10'C in de koudste maand
Neerslag:
BS = Steppe: er valt 250-500 mm neerslag
BW = Woestijn: er valt minder dan 250 mm neerslag

De B- klimaten en de E-klimaten zijn uitzonderingen. Bij deze afkortingen zijn beide hoofdletters.

Slide 14 - Tekstslide

C=zeeklimaat
Kenmerken
Het C-klimaat is het gematigde zeeklimaat. De gemiddelde temperatuur in de warmste maand is meer dan 10 'C. In de koudste maand de temperatuur gemiddeld boven -3 'C en onder 18 'C.
Er kan het gehele jaar neerslag vallen, maar het hoeft niet.
grafiek

Slide 15 - Tekstslide

Onderverdeling en kenmerken  C-klimaten
Neerslag:
Cf = Zeeklimaat: er valt het gehele jaar neerslag
Cs = Middellandse zeeklimaat: er valt in de zomer weinig tot geen neerslag
Cw = Chinaklimaat: er valt weinig tot geen neerslag in de winter

Slide 16 - Tekstslide

D=landklimaat
grafiek
Kenmerken
Het D-klimaat is het landklimaat. De invloed van de zee is er niet, waardoor de verschillen tussen warme en koude perioden groter zijn.
De gemiddelde temperatuur in de koudste maand ligt onder -3 'C en in de warmste maand boven 10 'C. Er kan het gehele jaar neerslag vallen maar het hoeft niet.

Slide 17 - Tekstslide

Onderverdeling en kenmerken  D-klimaten
Neerslag:
Df landklimaat met gehele jaar neerslag
Dw landklimaat met droge winter
Ds komt niet voor.

Slide 18 - Tekstslide

E=poolklimaat
grafiek
Kenmerken
Het E-klimaat is het koudste klimaat. In de warmste maand wordt het nooit warmer dan 10 'C.
Het poolklimaat vind je niet alleen bij de polen, maar ook hoog in de bergen.

Slide 19 - Tekstslide

Onderverdeling en kenmerken E-klimaten
De E klimaten zijn weer een uitzondering:
EF = Poolklimaat
EH = hooggebergteklimaat
ET = Toendraklimaat. 
Het verschil tussen toendra en poolklimaat is de temperatuur: BIj het toendraklimaat komt de zomer temperatuur wel boven 0'C uit, bij het poolklimaat niet (poolklimaat is altijd kouder dan 0'C)

Slide 20 - Tekstslide

Welke vragen moet je stellen:
  1. Hoeveel neerslag valt er in het jaar? (heb je te maken met een B-klimaat?)
  2. Wat is de temperatuur in de warmste maand, welke maand?
  3. Wat is de temperatuur in de koudste maand, welke maand?
  4. Ligt de plaats op het NH of ZH?
  5. Is er sprake van een droge tijd? (A=<50mm, C of D=<30mm)
  6. Zo ja welk seizoen?
  7. temperatuurgrenzen bepalen hoofdletter, neerslagverdeling bepaalt kleine letter.
Df klimaat

Slide 21 - Tekstslide

Welke vragen moet je stellen:
  1. Hoeveel neerslag valt er in het jaar? (heb je te maken met een B-klimaat?)
  2. Wat is de temperatuur in de warmste maand, welke maand?
  3. Wat is de temperatuur in de koudste maand, welke maand?
  4. Ligt de plaats op het NH of ZH?
  5. Is er sprake van een droge tijd? (A=<50mm, C of D=<30mm)
  6. Zo ja welk seizoen?
  7. temperatuurgrenzen bepalen hoofdletter, neerslagverdeling bepaalt kleine letter.
Cs

Slide 22 - Tekstslide

Welke vragen moet je stellen:
  1. Hoeveel neerslag valt er in het jaar? (heb je te maken met een B-klimaat?)
  2. Wat is de temperatuur in de warmste maand, welke maand?
  3. Wat is de temperatuur in de koudste maand, welke maand?
  4. Ligt de plaats op het NH of ZH?
  5. Is er sprake van een droge tijd? (A=<50mm, C of D=<30mm)
  6. Zo ja welk seizoen?
  7. temperatuurgrenzen bepalen hoofdletter, neerslagverdeling bepaalt kleine letter.
BS

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Link

Samengevat:
Alle klimaten met hun kenmerken op een rij
Samenvatting
Dit moet je uit je hoofd weten!

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Link