V3 Cellen les 4: fosfolipide endocytose, exosytose
fosfolipide endocytose, exosytose
1 / 53
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3
In deze les zitten 53 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
fosfolipide endocytose, exosytose
Slide 1 - Tekstslide
Delen van een organisme zijn: cel - orgaan - organenstelsel. Wat is de juiste volgorde van klein naar groot?
A
cel - orgaan - organenstelsel
B
orgaan - cel - organenstelsel
C
organenstelsel - orgaan - cel
Slide 2 - Quizvraag
Welke leerling geeft de beste uitleg?
A
Geen van beide leerlingen geeft een goede uitleg.
B
Leerling 1 geeft de beste uitleg.
C
Leerling 2 geeft de beste uitleg.
Slide 3 - Quizvraag
De afbeelding is een microscopische foto van een deel van een plant. Zijn in deze afbeelding meerdere weefsel te zien of slechts één?
A
meerdere weefsels
B
één weefsel
Slide 4 - Quizvraag
Hoe heet orgaan nummer 9?
Slide 5 - Open vraag
Hoe heet orgaan nummer 10?
Slide 6 - Open vraag
Hoe heet orgaan nummer 11?
Slide 7 - Open vraag
Celkern
Cytoplasma
Bladgroenkorrel
Celmembraan
Celwand
Vacuole
Slide 8 - Sleepvraag
3 plastiden zijn?
A
bladgroen-, zetmeel-, waterpestkorrels
B
zetmeel-, waterpest-, kleurstofkorrels
C
kleurstof-, paprika-, zetmeelkorrels
D
kleurstof-, bladgroen-, zetmeelkorrels
Slide 9 - Quizvraag
Zijn in cel A plastiden aanwezig?
Zijn in cel B plastiden aanwezig?
A
je, in beide cellen
B
alleen in cel A zijn plastiden aanwezig
C
alleen in cel B zijn plastiden aanwezig
D
nee, in cel A en B zijn beide geen plastiden aanwezig
Slide 10 - Quizvraag
Welke celorganellen helpen bij het maken van eiwitten?
A
Celkern
B
Bladgroenkorrels
C
Vacuole
D
Ribosomen
Slide 11 - Quizvraag
Stamcellen zijn celen die zich oneindig vaak kunnen delen. Wat is er bijzonder aan embryonale stamcellen?
A
Die komen alleen voor bij embryo’s
B
Die kunnen nog elke type cel worden
C
Die kunnen niet meer delen
D
Die kunnen nooit een even aantal chromosomen hebben
Slide 12 - Quizvraag
welke basen vormen paren
A
AT en GU
B
GC-AT
C
AA en TT
D
GG en CC
Slide 13 - Quizvraag
Celkern
Transportkanalen
Ribosoom
Receptoren
Mitochondrium
Celmembraam
Cytoplasma
Slide 14 - Sleepvraag
Celmembraan
Dit is de "douane" van de cel.
Het celmembraan beslist wat er in en en uit de cel mag.
celmembraan
Slide 15 - Tekstslide
Slide 16 - Video
Membranen bestaan uit fosfolipiden
Slide 17 - Tekstslide
Celmembraan
Afsluiten van de celinhoud / organelinhoud
Opgebouwd uit fosfolipiden 67G.
Slide 18 - Tekstslide
Het celmembraan
Slide 19 - Tekstslide
Endocytose
Exocytose
Slide 20 - Tekstslide
Endosytose vs Exosytose
Endocytose, Exocytose
Slide 21 - Tekstslide
Golgisysteem en lysosoom
Endocytose/exocytose?
Slide 22 - Tekstslide
Membraaneiwitten
Slide 23 - Tekstslide
Fosfolipiden, membraaneiwitten
Slide 24 - Tekstslide
Celmembraan
Het celmembraan is semipermeabel:
sommige stoffen kunnen er wel doorheen en andere niet.
Slide 25 - Tekstslide
Slide 26 - Video
Fagocytose
Het proces waarbij voedingsstoffen worden opgenomen door middel van endocytose en waar het endosoom vervolgens versmelt met een lysosoom noemen we fagocytose
Slide 27 - Tekstslide
Slide 28 - Tekstslide
Welke van de volgende onderdelen is geen organel?
A
Mitochondrium
B
Celkern
C
Celmembraan
D
Transportkanaal
Slide 29 - Quizvraag
Door welk organel kan RNA in een eiwit worden omgezet?
A
Glad endoplasmatisch reticulum
B
Golgisysteem
C
Ribosomen
D
Mircofilamenten
Slide 30 - Quizvraag
Door welk organel kan RNA in een aminozuurketen worden omgezet?
A
Glad endoplasmatisch reticulum
B
Golgisysteem
C
Ribosomen
D
Mircofilamenten
Slide 31 - Quizvraag
In welk organel vindt fotosynthese plaats?
A
Mitochondrium
B
Chloroplast
C
Celkern
D
Cytoplasma
Slide 32 - Quizvraag
Organel 2 speelt een belangrijke rol bij het vrijmaken van energie. Daartoe worden een organische en een anorganische stof (zonder energie) in het organel opgenomen. Welke van de stoffen is de opgenomen anorganische stof?
A
Zuurstof
B
Koolstofdioxide
C
Water
Slide 33 - Quizvraag
Wat is een organel?
A
Een heel klein orgaan
B
Een orgaan van een dier
C
Tante Nel die het instrument orgaan bespeeld
D
Een onderdeel van de cel
Slide 34 - Quizvraag
Planten en dieren
Vacuolen zijn betrokken bij de afbraak van grote moleculen (macromoleculen) en het
hergebruik van de afbraakproducten in de cel. Celorganellen zoals mitochondriën en plastiden kunnen geheel in de vacuole worden afgebroken. Door deze activiteiten zijn de vacuolen vergelijkbaar met organellen die in dierlijke cellen voorkomen.
Welk type organel in dierlijke cellen heeft een vergelijkbare functie?
A
een lysosoom
B
een ribosoom
C
het endoplasmatisch reticulum
D
het golgisysteem
Slide 35 - Quizvraag
In kleine stukjes weefsel onderzoekt men de chromosomen van een patiënt. Uit welk organel worden deze chromosomen gehaald?
A
endoplasmatisch reticulum
B
lysosoom
C
ribosoom
D
celkern
Slide 36 - Quizvraag
Welk organel zorgt voor energie?
A
Chloroplast
B
Mitochondrium
C
Lysosoom
D
ATP
Slide 37 - Quizvraag
Iemand heeft suikerziekte (diabetes). In welk organel zal deze patiënt als eerste gevolgen ondervinden van het gebrek aan glucose?
A
Golgi-systeem
B
Celkern
C
Ribosoom
D
Mitochondrium
Slide 38 - Quizvraag
In welk organel zit je erfelijke informatie?
A
Celkern
B
Bladgroenkorrel
C
Celmembraan
D
Cytoplasma
Slide 39 - Quizvraag
Welk organel bewerkt eiwitten na het ribosoom?
A
celkern
B
golgi-systeem
C
ER
D
mitochondriën
Slide 40 - Quizvraag
Welk organel ontstond waarschijnlijk als eerste in de evolutie?
A
Mitochondrium
B
Chloroplast
C
Celkern
D
Ribosoom
Slide 41 - Quizvraag
Welk organel vind je wel in een plantencel maar niet in een dierlijke cel?
A
Celkern
B
Celmembraan
C
Celwand
D
Cytoplasma
Slide 42 - Quizvraag
Dit organel zorgt voor verdubbeling/voortplanting van de cel
A
Eiwitten
B
Celmembraan
C
RNA/DNA
D
Cytoplasma
Slide 43 - Quizvraag
Welk organel was verantwoordelijk voor 'zelforganisatie'?
A
Celmembraan
B
Vet
C
Eiwitten
D
DNA/RNA
Slide 44 - Quizvraag
Welk organel heeft een hydrofoob gedeelte?
A
Vet
B
Eiwit
C
RNA/DNA
D
Celmembraan
Slide 45 - Quizvraag
In welk organel vindt de afbraak van glucose (voornamelijk) plaats?
A
Mitochondrium
B
Bladgroenkorrel
C
Celkern
D
Cytoplasma
Slide 46 - Quizvraag
Welk organel zorgt of welke organellen zorgen voor transport van eiwitten in een zenuwcel?
A
de chromosomen
B
de mitochondriën
C
de ribosomen
D
het ER (endoplasmatisch reticulum)
Slide 47 - Quizvraag
Welk organel is NIET betrokken bij eiwitsynthese
A
ribosomen
B
golgisysteem
C
endoplasmatisch reticulum
D
mitochondrium
Slide 48 - Quizvraag
Welk organel zie je hier?
A
Ribosoom
B
Ruw ER
C
Glad ER
D
Golgi-apparaat
Slide 49 - Quizvraag
Welke organellen hebben zelf DNA?
A
mitochondrien en ribosomen
B
ribosomen en golgi-systeem
C
golgi-systeem en chloroplasten
D
chloroplasten en mitochondrien
Slide 50 - Quizvraag
Welk organel bestaat uit een dubbelde fosfolipide-laag?