Als werkgever ben je verantwoordelijk voor het betalen van de lonen.
Werkgever/werknemer
De werkgever is het bedrijf die werk heeft.
De werknemer is degene die werkt bij een bedrijf.
Antwoord
De stelling is juist.
De werkgever huurt werknemers in en moet ze daarvoor betalen.
Slide 2 - Tekstslide
Juist of onjuist
Werknemers zijn in loondienst van een werkgever.
Werkgever/werknemer
De werkgever is het bedrijf die werk heeft.
De werknemer is degene die werkt bij een bedrijf.
Antwoord
De stelling is juist.
De werkgever huurt werknemers in en moet ze daarvoor betalen.
Slide 3 - Tekstslide
Juist of onjuist
Werkgevers zijn in dienst bij een werknemer.
Werkgever/werknemer
De werkgever is het bedrijf die werk heeft.
De werknemer is degene die werkt bij een bedrijf.
Antwoord
De stelling is onjuist.
Werknemer is in dienst bij een werkgever
Slide 4 - Tekstslide
Juist of onjuist
Een VOF (Vennootschap onder Firma) betaalt vennootschapsbelasting en omzetbelasting.
VOF
Een VOF start je als je samen met iemand anders een bedrijf wil starten. Jullie zijn beiden eigenaar. (Je kunt een VOF starten met zoveel mensen je wilt, maar ik ga even uit van 2 eigenaren) Beiden zijn persoonlijk aansprakelijk als het misgaat voor de hele schuld. Dit betekent dat je ook je huis (privé) kwijt kan raken.
Antwoord
Omdat de VOF als ondernemingsvorm een natuurlijk persoon is betaal je inkomstenbelasting over de winst (en dus geen vennootschapsbelasting, die betaalt een NV of BV).
Omzetbelasting betaalt elke rechtsvorm
Slide 5 - Tekstslide
Hoe is de aansprakelijkheid in een BV.
BV
Een BV is een rechtspersoon. Het vermogen is bijeengebracht door meerdere mensen (die aandelen hebben gekocht). Bij een BV zijn deze mensen bekend. Als het misgaat met het bedrijf dan kunnen de aandeelhouders alleen hun inleg kwijtraken, ze zijn dus niet hoofdelijk aansprakelijk.
Antwoord
Er is dus geen 1 eigenaar hoofdelijk aansprakelijk.
De eigenaren regelen niet onderling de aansprakelijkheid.
Alle eigenaren zijn niet hoofdelijk aansprakelijk.
Geen van de eigenaren is hoofdelijk aansprakelijk.
Slide 6 - Tekstslide
Opdracht 15
a De bank wil weten of er voor jouw product een markt is en wat de kosten en opbrengsten van jouw bedrijf zullen zijn.
b Als je een lening aanvraagt, wordt er vaak naar het ondernemingsplan gevraagd.
Opdracht 16
a In het ondernemingsplan geef je aan welke artikelen of diensten je wilt aanbieden en op welke manier je dit wilt doen. Daarvoor heb je onderzoek gedaan of hier behoefte aan is.
b Als je nauwkeurig weet wat je gaat maken, heb je een beeld gemaakt van de doelgroep waar je je op richt.
Slide 7 - Tekstslide
Opdracht 17
a Aan de hand van persoonlijke gegevens weten investeerders met wie zij te maken hebben en of zij met de ondernemer zaken kunnen doen.
b Eigen antwoord.
c Deze zijn dan minder belangrijk, omdat de oprichter niet de eigenaar is. De eigenaren zijn aandeelhouders. De oprichter is de werknemer van de BV.
Opdracht 18
a Disign thinking is een manier van denken en werken om op een praktische en creatieve manier nieuwe producten of diensten te ontwikkelen.
b In je ondernemingsplan geef je aan wat je wilt gaan produceren, waarom die productie een meerwaarde oplevert voor de klant en hoe je je product aan de man gaat brengen. Bij het bedenken van deze zaken kan design thinking helpen.
c Met design thinking kun je ook op een praktische en creatieve manier problemen oplossen.
Slide 8 - Tekstslide
Opdracht 19
a fieldresearch: je gaat op zoek naar nieuwe informatie die nog niet beschikbaar is.
b deskresearch: deze informatie is al beschikbaar.
c fieldresearch: je gaat op zoek naar nieuwe informatie die nog niet beschikbaar is.
Slide 9 - Tekstslide
Opdracht 20
Deskresearch: je kunt bekijken hoe andere vergelijkbare bedrijven hun bedrijf vormgeven en hoe ze hun marketing vormgeven. Ook kun je zoeken naar de mogelijke kosten die gepaard gaan bij het opzetten en voeren van een bedrijf.
Fieldresearch: je kunt (online)peilen hoe de behoefte van consumenten liggen op het gebied van koffiedrinken bij een koffiebar.
Slide 10 - Tekstslide
Opdracht 21
a Een financieel plan is belangrijk omdat daaruit moet blijken of het plan van de ondernemer financieel haalbaar is.
b Eventuele investeerders willen weten of het project waar zij in beleggen geld kan opleveren. Een financieel plan kan hen daar inzicht in geven.
c Klanten willen weten of het bedrijf aan de verplichtingen naar hen kan voldoen. Bij een faillissement zijn klanten hun recht op aanspraak kwijt.
Slide 11 - Tekstslide
Opdracht 22
a Eigen vermogen is de privé-investering van de ondernemer in zijn bedrijf. Het eigen geld dat de ondernemer in de onderneming steekt.
b Hiermee heeft de bank een bepaalde zekerheid voor de terugbetaling van de lening.
Slide 12 - Tekstslide
Opdracht 23
a Totaal € 47.300,-
b Aanloopkosten zijn kosten die nodig zijn om het bedrijf op te starten en voor levensonderhoud in de periode dat er nog geen inkomsten zijn. Deze zijn in totaal € 6.200,-
c Kosten waar je geen rekening mee had gehouden of die hoger uitvallen kunnen hieruit betaald worden. Als je deze post niet opneemt, heb je geen enkele speling wanneer iets duurder is dan verwacht.
d Een investeringsbegroting laat zien hoeveel geld je nodig hebt om een bedrijf te starten, de exploitatiebegroting laat de kosten en opbrengsten zien die je hebt als je bedrijf in actie is
Slide 13 - Tekstslide
Opdracht 24
a In de exploitatiebegroting bereken je wat de verwachte opbrengsten en kosten zijn, en of er uiteindelijk winst of verlies is.
b De bank kan aan de hand van de verwachte opbrengsten en kosten zien of de ondernemer in staat is de lening terug te betalen.
c De liquiditeitsbegroting is een overzicht van de verwachte inkomsten en uitgaven.
d Geld lenen, je uitgaven proberen te verminderen, je uitgaven uitstellen.
Slide 14 - Tekstslide
Opdracht 25 a/b
Banksaldo januari 2017
Kas januari 2017
Omzet
Betaling aan leverancierss
Lonen
Huur pand
btw
Saldo liquide middelen (bank + kas)
€ 2.500,-
€ 1.300,-
+ € 14.300,-
- € 6.100,-
- € 7.100,-
- € 2.300,-
- € 1.800,-
€ 800,-
Slide 15 - Tekstslide
Opdracht 26
a De pennen, de doosjes en wat geld (en de computer van school). Dit zijn de vlottende activa en de liquide activa. Jullie gebruiken geen productiemiddelen die je langer dan één jaar gebruikt.