1.8 Spelling

Deze les: H1 Grammatica en Spelling
Hoe gingen de laatste opdrachten van 1.8 Spelling?
Vandaag via LessonUp oefenen (zinsdelen, leestekens en werkwoorden in tegenwoordige tijd)
Oefenen met zinsdelen op papier
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Deze les: H1 Grammatica en Spelling
Hoe gingen de laatste opdrachten van 1.8 Spelling?
Vandaag via LessonUp oefenen (zinsdelen, leestekens en werkwoorden in tegenwoordige tijd)
Oefenen met zinsdelen op papier

Slide 1 - Tekstslide

1e stap: de persoonsvorm zoeken
Tijdproef: Verander de tijd in de zin (vt, tt)
                      Het woord dat verandert is de persoonsvorm.

  • De kat rent door de tuin van de buren. 
  • > De kat rende door de tuin van de buren. 
  • Rent = persoonsvorm 

Slide 2 - Tekstslide

Wat is de persoonsvorm in de volgende zin?

De hond sluipt door het bos samen met zijn baasje.

A
De hond
B
sluipt
C
door het bos
D
samen met zijn baasje

Slide 3 - Quizvraag

1e stap: de persoonsvorm zoeken


De hond sluipt door het bos samen met zijn baasje.
> De hond sloop door het bos samen met zijn baasje.

Slide 4 - Tekstslide

2e stap: zet een streep direct voor en
                achter de pv


De hond | sluipt | door het bos samen met zijn baasje.

Slide 5 - Tekstslide

Zet zinsdeelstrepen voor en na de persoonsvorm bij deze zin:
De kat rent door de tuin van de buren.

Slide 6 - Open vraag

3e stap: verander de volgorde van de zin. Kijk welke woorden je samen voor de pv kunt zetten.
Er is maar plek voor 1 zinsdeel op die plek.

Slide 7 - Tekstslide

  1. De hond | sluipt | door het bos samen met zijn baasje.

  2. Door het bos | sluipt | de hond | samen met zijn baasje.

  3. Samen met zijn baasje | sluipt | de hond | door het bos.

Slide 8 - Tekstslide

Stappenplan zinsdeelstrepen zetten
1 Onderstreep de pv.
       Mandy wacht op haar moeder.


2 Zet voor en achter de pv zinsdeelstrepen.
       Mandy | wacht | op haar moeder.


3 Verander de volgorde van de zin: kijk welke woorden je samen voor de pv kunt zetten.
       Op haar moeder | wacht | Mandy.

4 Ga daar mee door tot je alle zinsdelen hebt gevonden.

Slide 9 - Tekstslide

Peter van Dijk
A
goed
B
fout

Slide 10 - Quizvraag

Piet zei "Je krijgt geen cadeautjes dit jaar."
A
goed
B
fout

Slide 11 - Quizvraag

Hoewel hij geen zin had ging hij toch mee winkelen.
A
goed
B
fout

Slide 12 - Quizvraag

De vrouw riep boos uit : "bah ik lust geen komkommersoep!"
A
goed
B
fout

Slide 13 - Quizvraag

Remi en rein spelen buiten op de speelplaats.
A
fout
B
goed

Slide 14 - Quizvraag

Meneer Van Den Herik
A
goed
B
fout

Slide 15 - Quizvraag

Karel frits michiel en berend gaan samen voetballen.
A
goed
B
fout

Slide 16 - Quizvraag

Gaan Annemarie Sanne en Carolien naar amsterdam.
A
fout
B
goed

Slide 17 - Quizvraag

Hij zegt: dat hij gaat verhuizen.
A
goed
B
fout

Slide 18 - Quizvraag

Vind jij dat je recht hebt op meer zakgeld.
A
goed
B
fout

Slide 19 - Quizvraag

Op de eerste schooldag moet je meenemen zwemkleding, schrijfgerei, een schrift en een agenda
A
goed
B
fout

Slide 20 - Quizvraag

Hij zegt ik ben jarig.
A
goed
B
fout

Slide 21 - Quizvraag

'Heb je dat boek al gelezen', vroeg hij.
A
goed
B
fout

Slide 22 - Quizvraag

Wij leveren als je vandaag bestelt morgen de boeken
A
goed
B
fout

Slide 23 - Quizvraag

Bas vond hoe overleef ik mijn vakantie? een leuk boek.

A
goed
B
fout

Slide 24 - Quizvraag

werkwoordspelling tegenwoordige tijd
A
hij bediend
B
hij bedient
C
hij bediendt

Slide 25 - Quizvraag

Jij (raden, tegenwoordige tijd) nooit het goede antwoord.
A
raadt
B
raad
C
raat
D
raadde

Slide 26 - Quizvraag

(Zijn, gebiedende wijs) stil!
A
Ben
B
Is
C
Was
D
Wees

Slide 27 - Quizvraag

De spelling van werkwoorden in de tegenwoordige tijd

Slide 28 - Tekstslide

Persoonsvorm of niet?
Zet de zin in een andere tijd. Het woord dat verandert is de PV.

De jongen fietst naar school.
De jongen fietste naar school.

Slide 29 - Tekstslide

De stam

De basisvorm van een werkwoord is de stam. Je gebruikt de stam om de tegenwoordige tijd, de verleden tijd en het voltooid deelwoord te maken.


praten
praten


Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Tekstslide

Regel: Voor de pv is maar plek voor één zinsdeel.
(De pv staat dus altijd op de tweede plek in een zin in het Nederlands.)


De hond | sluipt | door het bos samen met zijn baasje.


één zinsdeel

Slide 35 - Tekstslide