Nederlands week 8 hoofd en bijzaken

Nederlands week 3 Lezen- tekstsoorten/doelen
1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 11 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Nederlands week 3 Lezen- tekstsoorten/doelen

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
 Je kunt van een tekst benoemen wat de hoofdgedachte is.

  Je weet wat het verschil is tussen hoofd- en bijzaken.

  Je kunt de hoofd- en bijzaken in een stuk tekst benoemen.

Slide 2 - Tekstslide

Maar eerst...
- Schrijf eens voor jezelf op welke tekstsoorten je nog weet...

Slide 3 - Tekstslide

Informeren
- De schrijver wilt dat je over een bepaald onderwerp iets te weten komt. Er staan dus feiten in.

Slide 4 - Tekstslide

Overtuigen
- De schrijver wilt je overtuigen van een bepaalde mening.
- Denk aan een recensie of een column.

Slide 5 - Tekstslide

Overhalen/activeren
- De schrijver wilt jou overhalen om iets te gaan doen, denk aan advertentie, uitnodiging of reclamefolder.

Slide 6 - Tekstslide

Instructie geven
- De schrijver leert jou stap voor stap om een handeling goed uit te voeren.
- Meestal te herkennen aan opsommingstekens of stappen.

Slide 7 - Tekstslide

Amuseren
- De schrijver wil dat je geniet van een tekst. Bijvoorbeeld: leesboek of een verhaal in een tijdschrift.



Slide 8 - Tekstslide

Hoofdgedachte
HOOFDGEDACHTE
Je hebt geleerd dat elke tekst een onderwerp heeft. Wat de schrijver van de tekst over dat onderwerp, schrijft noem je de hoofdgedachte.
De hoofdgedachte is het onderwerp + dat wat daarover verteld wordt.
De hoofdgedachte kun je vinden door te vragen:
Wat zegt de schrijver van de tekst over het onderwerp?
Je vindt de hoofdgedachte meestal aan het begin of juist aan het eind van een tekst.
Let op: de hoofgedachte is nooit een vraag!





Slide 9 - Tekstslide

Hoofd- en bijzaken
Niet alles wat in een tekst staat is even belangrijk.
Alle belangrijke informatie noemen we hoofdzaken.
Minder belangrijke informatie, zoals een voorbeeld of extra uitleg, noemen we bijzaken.


Slide 10 - Tekstslide

Aan de slag
- Lees tekst 1 en maak oefening 1 t/m 4. Als je klaar bent mag je de betekenis van deze woorden opschrijven:
Geschikt,
mits,
romantisch,
uitermate,
vereiste.

Slide 11 - Tekstslide