Op vakantie: Woordenschat en Spreekvaardigheid

Op vakantie: Woordenschat en Spreekvaardigheid
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Op vakantie: Woordenschat en Spreekvaardigheid

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het leren van woordenschat is belangrijk voor spreekvaardigheid op vakantie.
Ja, het vergroot je communicatiemogelijkheden.
Nee, grammatica is belangrijker voor spreekvaardigheid.
Ja, het maakt je zelfverzekerder tijdens gesprekken.
Nee, je kunt altijd een vertaalapp gebruiken.
Ja, het helpt je om de cultuur beter te begrijpen.

Slide 3 - Poll

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoel
Aan het einde van de les kun je nieuwe woordenschat over vakantie ontwikkelen en spreekvaardigheid oefenen in tweetallen over verschillende aspecten van vakantie.

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat weet je al over vakanties en hoe praat je erover?

Slide 5 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Woordenschat: Vervoer
Ontdek nieuwe woorden en woordcombinaties met betrekking tot vervoer tijdens de vakantie, zoals 'vliegtuig nemen', 'met de trein reizen' en 'een auto huren'.

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

What is the meaning of 'een auto huren' in English?
A
Travel by train
B
Take a plane
C
Go on a cruise
D
Rent a car

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

How do you say 'met de trein reizen' in English?
A
Rent a car
B
Travel by train
C
Take a plane
D
Go on a cruise

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

What does 'vliegtuig nemen' mean in English?
A
Travel by train
B
Rent a car
C
Take a plane
D
Go on a cruise

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Oefening: Vervoer
Werk in tweetallen en bespreek welk vervoermiddel je het liefst gebruikt tijdens een vakantie. Gebruik de nieuwe woorden en woordcombinaties die je zojuist hebt geleerd.

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Woordenschat: Verblijf
Verken nieuwe woorden en uitdrukkingen met betrekking tot verblijf tijdens de vakantie, zoals 'hotel boeken', 'camping opzetten' en 'in een vakantiehuis verblijven'.

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Oefening: Verblijf
Beschrijf in tweetallen waar je het liefst verblijft tijdens een vakantie. Gebruik de nieuwe woorden en uitdrukkingen die je zojuist hebt geleerd.

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Woordenschat: Activiteiten
Ontdek nieuwe woorden en zinnen met betrekking tot activiteiten tijdens de vakantie, zoals 'wandelen in de bergen', 'zonsondergang bekijken' en 'lokale gerechten proeven'.

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Oefening: Activiteiten
Deel in tweetallen welke activiteiten je het leukst vindt om te doen tijdens een vakantie. Gebruik de nieuwe woorden en zinnen die je zojuist hebt geleerd.

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Woordenschat: Leuk of niet leuk
Leer nieuwe woorden en zinnen om je mening over vakantie-ervaringen uit te drukken, zoals 'geweldig', 'saai', 'spannend' en 'teleurstellend'.

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Which word can be used to describe a vacation experience that you found uninteresting?
A
amazing
B
thrilling
C
boring
D
exciting

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Which word can be used to describe a vacation experience that did not meet your expectations?
A
awesome
B
disappointing
C
interesting
D
fun

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Oefening: Leuk of niet leuk
Beschrijf in tweetallen een vakantie-ervaring die je leuk of niet leuk vond. Gebruik de nieuwe woorden en zinnen die je zojuist hebt geleerd.

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Grammatica: Past Simple
Herhaal de grammaticaregel voor de Past Simple, bijvoorbeeld 'I visited', 'She went', 'We stayed'.

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Kies de juiste vorm in de Past Simple.
A
You will walk to the park.
B
I am walking to the park.
C
They have walked to the park.
D
We walked to the park.

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke zin is juist in de Past Simple?
A
I have played football last week.
B
They will play football tomorrow.
C
He played football yesterday.
D
She is playing football now.

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Oefening: Past Simple
Vertel in tweetallen over een leuke vakantie-ervaring die je hebt gehad. Gebruik de Past Simple en de nieuwe woorden en zinnen die je hebt geleerd.

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1) Schrijf één ding op die je deze les hebt geleerd.
2) Stel één vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.

Slide 23 - Open vraag

De leerlingen geven hier (in vraagvorm) aan met welk onderdeel van de stof ze nog moeite. Voor de docent biedt dit niet alleen inzicht in de mate waarin de stof de leerlingen begrijpen/beheersen, maar ook een goed startpunt voor een volgende les.