Cursus 5 Grammatica Persoonsvorm & Onderwerp

Welkom!
Op tafel heb je liggen:
  • Laptop: klaar om van start te     gaan. (Magister -> Leermiddelen -> Nieuw Nederlands KGT)
  • Eventueel schrift met etui
  • Ga naar www.lessonup.app
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo lwoo, k, gLeerjaar 1

In deze les zitten 14 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Welkom!
Op tafel heb je liggen:
  • Laptop: klaar om van start te     gaan. (Magister -> Leermiddelen -> Nieuw Nederlands KGT)
  • Eventueel schrift met etui
  • Ga naar www.lessonup.app

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen vandaag?
  • Nabespreken PW Week
  • Lesdoelen bespreken
  • Terugblik vorige les
  • Opdracht met de laptop 
  • Tijd over? Start met het huiswerk
  • Afsluiten

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoelen
  • Start hoofdstuk: Grammatica ~ Zinsdelen
     
  • Je leert de persoonsvorm van een zin vinden
  • Je leert het onderwerp van een zin  vinden

Slide 3 - Tekstslide

Terugblik vorige les
Belangrijkste punt uit het voorgaande les.
Tijdens de vorige lessen zijn we bezig geweest met de woordensoorten:
  • Werkwoord
  • Lidwoord en zelfstandig naamwoord
  • Bijvoeglijk naamwoord
  • Voorzetsel

Slide 4 - Tekstslide

Par. 2 ~ Persoonsvorm
In elke zin staan één of meer werkwoorden. Een van die werkwoorden is de persoonsvorm (pv).

Bekijk de volgende zin:
– Chantal en Kirsten voetballen in hetzelfde team.

Slide 5 - Tekstslide

Zo vind je de persoonsvorm
Er zijn twee manieren om te bepalen welk werkwoord de persoonsvorm is.
– Chantal en Kirsten willen in hetzelfde team voetballen.
Manier 1 – de vraagproef: Maak van de zin een vraag met precies dezelfde woorden.
Willen Chantal en Kirsten in hetzelfde team voetballen?
Het werkwoord dat vooraan komt te staan, is de persoonsvorm.


Manier 2 – de tijdproef: Zet de zin in een andere tijd: maak van de tegenwoordige tijd de verleden tijd of andersom.
Chantal en Kirsten wilden in hetzelfde team voetballen.
Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm.

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Aan de slag met het huiswerk

Cursus 5 Grammatica
Paragraaf 2
Opdracht 1 t/m 6
Paragraaf 4 - Onderwerp
Opdracht 1 t/m 6

Slide 8 - Tekstslide

Paragraaf 4: Onderwerp
Bekijk de volgende zin:
Mijn buurmeisje loopt naar het wokrestaurant.

In deze zin is loopt de persoonsvorm en mijn buurmeisje het onderwerp (ow). Vaak is het onderwerp van de zin een persoon die iets doet. Het kan ook een dier of een ding zijn.
Een onderwerp kan uit meerdere woorden bestaan. Het onderwerp en de persoonsvorm horen bij elkaar. Ze moeten allebei enkelvoud zijn of allebei meervoud.

Slide 9 - Tekstslide

Paragraaf 4: Onderwerp
Zo vind je het onderwerp
Mijn buurmeisje loopt naar het wokrestaurant.
Zoek de persoonsvorm (pv).
pv = loopt
Vraag: wie (wat) + persoonsvorm?
Het antwoord op die vraag is het onderwerp.
Wie loopt?
ow = Mijn buurmeisje


Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Aan de slag met het huiswerk

Cursus 5 Grammatica
Paragraaf 2
Opdracht 1 t/m 6
Paragraaf 4 - Onderwerp
Opdracht 1 t/m 6

Slide 13 - Tekstslide

Fijne dag tot woensdag!
Pak je tas weer in &
blijf zitten tot de bel gaat.

Slide 14 - Tekstslide