hoofdstuk 3 Ben jij ondernemend?

• Economie
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 4

Hoofdstuk 3

Ben jij ondernemend?

Wat is GEEN productiefactor?

1. Arbeid
2. Productie
3. Natuur
4. Kaptiaal

Welke productiefactor zie je hiernaast afgebeeld?

1. Kapitaalgoederen
2. Arbeid
3. Natuur
4. Ondernemerschap

Een van de grootste kosten van een auto is de waardevermindering van
de auto. Hoe noemen we deze kosten?

1. Afschrijving
2. Bijschrijving
3. Inschrijving
4. Overschrijving

Investeren is:

1. Het kopen van nieuwe kapitaalgoederen
2. Het kopen van nieuwe consumptiegoederen
3. Het in dienst nemen van geschoolde werknemers
4. Het in dienst nemen van ongeschoolde werknemers

Eindproducten zijn duurder dan
grondstoffen door de toegevoegde waarde.

1. juist
2. onjuist

Een voorbeeld van de productiefactor kapitaal is ....

1. een werknemer
2. een ondernemer
3. een machine
4. hout

H3. Marie koopt een auto van €18.700 en gaat vier jaar mee. Bij inruil brengt de auto nog €9.000 op. Wat is de afschrijving per jaar?

1. €4.675
2. €2.250
3. €16.450
4. €2.425

Veranderen de vaste kosten als je meer produceert?

1. Ja
2. Nee

Wat zijn geen vaste kosten?

1. loon uitzendkracht
2. kosten gas water licht
3. huur bedrijfspand
4. kosten leaseauto

3. Variabele kosten zijn:

1. kosten die niet veranderen met de drukte in het bedrijf
2. kosten die wel veranderen met de drukte in het bedrijf

Personeelskosten kunnen soms ook variabele kosten zijn.

1. juist
2. onjuist

Wat is geen voorbeeld van vaste kosten?

1. Verzekeringen
2. Vast personeel
3. Inkoop grondstoffen
4. Abonnementen

voorbeelden van maatschappelijke kosten zijn:

1. geluidsoverlast en milieuvervuiling
2. in ploegendienst werken en je ziekmelden
3. geluidsoverlast en tekort aan personeel

Een scooter kostte € 500. De scooter kost nu € 200. Hoeveel procent is de prijs van de scooter gedaald?

Wat doe ik bij deze som?

1. Procentuele verandering berekenen
2. Bedrag of aantal omrekenen naar procenten
3. Procenten omrekenen naar een bedrag of aantal

Een brood kost €2,17. Het btw-tarief is 6%.
Hoeveel kost het brood zonder de btw?

1. €2,00
2. €1,80
3. €1,05
4. €2,05

Hoe bereken je de kostprijs per product?

1. Totale kosten x aantal producten
2. Aantal Producten / totale kosten
3. Totale kosten / aantal producten
4. Aantal producten x totale kosten

Geef aan of deze bewering juist of onjuist is.
Als de vaste kosten stijgen, neemt de kostprijs per product toe.

1. juist
2. onjuist

De totale kosten bij het produceren van 450 spijkerbroeken is €9.000. Wat is de kostprijs per product?

1. €45,00
2. €9,00
3. €32,50
4. €20,00

Totale productiekosten is € 100.000 en de kostprijs per product is €2,-. Wat is het aantal geproduceerde stuks?

1. 200.000
2. 80.000
3. 50.000
4. 5.000

wat is brutowinstopslag?

1. het bedrag wat een ondernemer optelt bij de consumentenprijs
2. het bedrag wat een ondernemer optelt bij de inkoopprijs
3. het bedrag waar de ondernemer winst op krijgt

De brutowinstopslag wordt berekend als percentage van de ...

1. inkoopprijs
2. bedrijfskosten
3. verkoopprijs
4. consumentenprijs

Inkoopwaarde is € 4,00. Brutowinstopslag is 20%.
BTW is 21%. De consumentenprijs is:

1. € 5,80
2. € 5,81
3. € 5,85
4. € 5,75

Ida en Wytze hebben een camping. Deze zomer haalden ze een brutowinst van € 59.780. De bedrijfskosten waren € 59.912.
Wat is het nettoresultaat?

1. € 132 (nettoverlies)
2. € 132 (nettowinst)
3. € 119.692 (nettoverlies)
4. € 119.692 (nettowinst)

Wat is de juiste omschrijving van het begrip nettoresultaat?

1. De brutowinst min de bedrijfskosten.
2. De nettowinst min de bedrijfskosten.
3. De nettowinst min de brutowinst.
4. Afzet keer de verkoopprijs

Wat is de consumentenprijs?

1. verkoopprijs zonder btw
2. verkoopprijs
3. verkoopprijs met btw
4. inkoopprijs

Open 32 koopt een jas in voor € 20. De bruto winstmarge is 50%. De BTW is 21%. Wat wordt de consumentenprijs?

1. € 20
2. € 10
3. € 30
4. € 36,30

Inkoopprijs + brutowinstmarge =
de berekening van

1. De verkoopprijs
2. De consumentenprijs

Als de arbeidsproductiviteit toeneemt, kunnen de productiekosten ...

1. dalen.
2. stijgen.
3. gelijk blijven.
4. verdwijnen.

Wat is NIET van invloed op de arbeidsproductiviteit?

1. scholing
2. arbeidsvoorwaarden
3. arbeidsverdeling
4. openingstijden

Bereken de arbeidsproductiviteit
Een potloodfabriek produceert 15.000 potloden in 5 dagen. Dit doen ze elke dag met 4 fulltimers.
Bereken de arbeidsproductiviteit per dag per persoon.

1. 600
2. 3000
3. 750
4. 6000

Productiecapaciteit is:

1. Het aantal mensen dat in een bedrijf werkt
2. Het aantal uren dat er gewerkt wordt
3. De machines die worden gebruikt
4. De maximale hoeveelheid producten

De bakker kan 50 koekjes per dag maken. Maar bakt er maar 40 per dag.
Wat is zijn productiecapaciteit?

1. 40
2. 10
3. 50
4. 90

Waar staat MVO voor?

1. Maatschappelijk Voogdelijk Ondernemen
2. Miniscuul verantwoord overschot
3. Maatschappelijk verantwoord ondernemen

Maatschappelijk kosten zijn de

1. Nadelen van de productie in de samenleving.
2. Nadelen van de consumptie in de samenleving.
3. Nadelen van de productie en consumptie voor de samenleving.
4. De kosten die een bedrijf moet betalen aan de overheid.

Voorbeelden van maatschappelijke kosten zijn:

1. geluidsoverlast, milieuvervuiling, uitbuiten van arbeiders
2. uitbuiting van arbeiders, in ploegendienst werken, je ziekmelden
3. geluidsoverlast, te kort aan personeel, en milieuvervuiling

Wat zijn voorbeelden van maatschappelijk verantwoord ondernemen?

1. Alle afval in 1 container
2. Recyclebare kleding produceren
3. Statiegeld afschaffen
4. Herbruikbare tassen leveren

Wat is een marktaandeel?

1. Verkopen van het bedrijf in procenten van de verkopen in de hele markt.
2. De verkopen van het bedrijf in euro's.
3. Verkopen van de hele markt in procenten van de verkopen van het bedrijf.
4. Aantal producten dat door het bedrijf verkocht wordt.

Marktaandeel bereken je door ......

1. eigen afzet / totale afzet x 100%
2. omzet totale markt/ omzet bedrijf

In Leiden zijn er 3 bloemisten. De totale afzet van rozen is 1150 rozen. Roberto's Flowershop verkoopt 450 rode rozen. Hoe groot is zijn marktaandeel?

1. 33%
2. 39%
3. 33,3%
4. 39,1%

De zuivelmarkt is

1. een abstracte markt
2. een concrete markt

einde

Einde

Succes met leren voor het SE!