Hoofdstuk 3 - Ben jij ondernemend?

Hoofdstuk 3 - Ben jij ondernemend?
1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 3 - Ben jij ondernemend?

Slide 1 - Tekstslide

Een voorbeeld van de productiefactor kapitaal is ....
A
een werknemer
B
een ondernemer
C
een machine
D
hout

Slide 2 - Quizvraag

De beloning voor de productiefactor arbeid is:
A
Winst
B
Loon
C
Pacht
D
Huur

Slide 3 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van de productiefactor 'kapitaal'?
A
Hout
B
Arbeid
C
Machines
D
Creativiteit

Slide 4 - Quizvraag

Voor een ijsje heb je veel productiefactoren nodig. Onder welke productiefactor valt de ijscoboer (eigenaar van de ijssalon)?
A
Kapitaal
B
Arbeid
C
Natuur
D
Ondernemerschap

Slide 5 - Quizvraag

Hoe produceert een timmerman?
A
arbeidsintensief
B
kapitaalintensief

Slide 6 - Quizvraag

De productie van auto's is:
A
Kapitaalintensief
B
Arbeidsintensief

Slide 7 - Quizvraag

Hoe produceert een wijkverpleegkundige?
A
arbeidsintensief
B
kapitaalintensief

Slide 8 - Quizvraag

Een bedrijf met veel machines is ...
A
arbeidsintensief.
B
kapitaalintensief.

Slide 9 - Quizvraag

Wanneer een bedrijf kapitaalintensiever is worden de loonkosten in verhouding
A
hoger
B
lager

Slide 10 - Quizvraag

Wanneer een bedrijf kapitaalintensiever is worden de afschrijvingskosten in verhouding
A
hoger
B
lager

Slide 11 - Quizvraag

Als de arbeidsproductiviteit stijgt dan
A
dalen de variabele kosten per product.
B
stijgen de variabele kosten per product.
C
dalen de vaste kosten per product.
D
stijgen de vaste kosten per product.

Slide 12 - Quizvraag

Loonkosten zijn:
A
variabele kosten
B
vaste kosten

Slide 13 - Quizvraag


Huur van het gebouw zijn:
A
Variabele kosten
B
Vaste kosten

Slide 14 - Quizvraag

Afschrijving van machines zijn:
A
Variabele kosten
B
Vaste kosten

Slide 15 - Quizvraag

Grondstoffen zijn:
A
Variabele kosten
B
Vaste kosten

Slide 16 - Quizvraag

De reclame kosten van een bedrijf valt onder
A
Variabele kosten
B
Vaste kosten

Slide 17 - Quizvraag

Hoe bereken je de kostprijs?
A
inkoopprijs + vaste kosten
B
vaste kosten per product + variabele kosten per product
C
brutowinst + variabele kosten per product
D
vaste kosten per product + bedrijfskosten

Slide 18 - Quizvraag

Scooters: Vaste kosten €9 miljoen. Variabele kosten: €5,3 miljoen. Productie: 26000 stuks. Bereken de kostprijs per product?
A
450
B
550
C
650
D
750

Slide 19 - Quizvraag

Wat is brutowinstopslag?
A
het bedrag wat een ondernemer optelt bij de consumentenprijs
B
het bedrag wat een ondernemer optelt bij de inkoopprijs
C
het bedrag waar de ondernemer winst op krijgt

Slide 20 - Quizvraag

De brutowinstopslag wordt berekend als percentage van de ...
A
inkoopprijs
B
bedrijfskosten
C
verkoopprijs
D
consumentenprijs

Slide 21 - Quizvraag

Inkooprijs + brutowinstopslag + btw = ...
A
verkoopprijs
B
consumentenprijs
C
brutowinst
D
nettowinst

Slide 22 - Quizvraag

De inkoopprijs = €1,50
De verkooprijs = €2,50
Hoeveel bedraagt de brutowinstopslag?
A
€0,50
B
€1,00
C
€3,75
D
€4,00

Slide 23 - Quizvraag

Inkoopwaarde is € 4,00. Brutowinstopslag is 20%.
BTW is 21%. De consumentenprijs is:
A
€ 5,80
B
€ 5,81
C
€ 5,85
D
€ 5,75

Slide 24 - Quizvraag

Wat zijn bedrijfskosten?
A
Afzet
B
Omzet
C
Kosten als huur en loonkosten
D
Kosten als omzet en derving

Slide 25 - Quizvraag

Wat is de nettowinst:
A
de brutowinst - de bedrijfskosten
B
de bedrijfskosten - de brutowinst
C
de brutowinst + de bedrijfskosten
D
de bedrijfskosten + de brutowinst

Slide 26 - Quizvraag

Bedrijfskosten zijn de kosten die een bedrijf maakt, inclusief de inkoopkosten
A
waar
B
niet waar

Slide 27 - Quizvraag

Behalve loonkosten zijn er nog andere bedrijfskosten. Wat zijn geen bedrijfskosten?
A
het elektriciteitsverbruik van een automaat
B
de huur van het pand
C
inkoop van hamburgers
D
salaris van de werknemers

Slide 28 - Quizvraag

In welke regel staan uitsluitend bedrijfskosten?
A
afschrijvingskosten, btw en verzekeringen
B
btw, energiekosten en loon
C
huur, loon en promotiekosten
D
inkoopwaarde, huur en reclamekosten

Slide 29 - Quizvraag

Omzet: €1.500.000
Inkoopwaarde: €450.000
Bedrijfskosten: €625.250
Bereken het nettoresultaat
A
1.050.000 euro
B
874.750 euro
C
424.750 euro

Slide 30 - Quizvraag

Bereken de verkoopprijs excl. BTW
A
€ 78,96
B
€ 91,70
C
€ 90,95
D
€ 82,60

Slide 31 - Quizvraag

Consumentenprijs is een ander woord voor verkoopprijs excl. btw
A
Juist
B
Onjuist

Slide 32 - Quizvraag

De consumentenprijs van een scooter inclusief 21% BTW is € 999,-. Wat is de verkoopprijs excl. BTW?
A
€ 789,21
B
€ 825,62

Slide 33 - Quizvraag

Wat is arbeidsproductiviteit?
A
de hoeveelheid producten die een werknemer kan maken
B
de hoeveelheid producten die een machine kan maken
C
de hoeveelheid producten die een werknemer kan maken in een bepaalde tijd
D
de hoeveelheid producten die een machine kan maken in een bepaalde tijd

Slide 34 - Quizvraag

Bedrijven streven naar een hoge arbeidsproductiviteit.
De arbeidsproductiviteit kan toenemen door:
A
scholing
B
specialiseren
C
mechanisering
D
Alle antwoorden zijn goed,

Slide 35 - Quizvraag

De productiecapaciteit is ...
A
Het aantal producten dat wordt verkocht
B
Het aantal producten dat wordt gemaakt
C
Het maximaal aantal producten wat ze kunnen maken
D
Het verschil tussen het aantal producten wat ze maken en verkopen

Slide 36 - Quizvraag

Wat zijn maatschappelijke kosten?
A
Kosten die een bedrijf maakt.
B
Kosten die gemaakt worden en die ministers betalen.
C
Kosten voor onderhoud van wegen e.d.
D
Negatieve gevolgen van productie voor de samenleving.

Slide 37 - Quizvraag

Voorbeelden van maatschappelijke kosten zijn:
A
geluidsoverlast, milieuvervuiling, uitbuiten van arbeiders
B
uitbuiting van arbeiders, in ploegendienst werken, je ziekmelden
C
geluidsoverlast, te kort aan personeel, en milieuvervuiling

Slide 38 - Quizvraag

Wat is een marktaandeel?
A
Verkopen van het bedrijf in procenten van de verkopen in de hele markt.
B
De verkopen van het bedrijf in euro's.
C
Verkopen van de hele markt in procenten van de verkopen van het bedrijf.
D
Aantal producten dat door het bedrijf verkocht wordt.

Slide 39 - Quizvraag

Marktaandeel bereken je door ......
A
eigen afzet / totale afzet x 100%
B
omzet totale markt/ omzet bedrijf

Slide 40 - Quizvraag

Bereken het marktaandeel van Samsung
Samsung
30000
Apple
75000
LG
10000
Huawei
25000
Overig
5000
A
25,3%
B
21,4%
C
19,5%
D
20,7%

Slide 41 - Quizvraag

MVO staat voor
A
Maatschappij voor ondernemingen
B
Maatschappelijk verantwoord ondernemen
C
Maatschappelijk voor ondernemingen
D
Maatwerk volgens ondernemen

Slide 42 - Quizvraag


Wat zijn voorbeelden van maatschappelijk verantwoord ondernemen?
A
Alle afval in 1 container
B
Recyclebare kleding produceren
C
Statiegeld afschaffen

Slide 43 - Quizvraag

Een bedrijf dat maatschappelijk verantwoord onderneemt, houdt rekenen met ....... en .......
A
welzijn & welvaart
B
Mens & welzijn
C
Welvaart & milieu
D
Mens & Milieu

Slide 44 - Quizvraag