Leer in deze lesson up de bouwperioden met kenmerken.
Aan het einde van les krijg je hier een 'SO' over.
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
AardrijkskundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4
In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Leer in deze lesson up de bouwperioden met kenmerken.
Aan het einde van les krijg je hier een 'SO' over.
Slide 1 - Tekstslide
Tot wanneer werd het historisch stadscentrum gebouwd? Noem de eeuw
Slide 2 - Open vraag
Geef 2 kenmerken waaraan je kan zien dat dit het historisch stadscentrum is.
Slide 3 - Open vraag
In het historisch centrum vestigen zich tegenwoordig veel winkels en horeca. Met welk begrip wordt dat aangegeven?
Slide 4 - Open vraag
Hoe worden de wijken genoemd die tussen 1870 en 1920 gebouwd werden?
Slide 5 - Open vraag
Waarom groeide de stad vanaf 1870 snel? Gebruik een oorzaak-gevolg relatie.
Slide 6 - Open vraag
Met welk begrip wordt aangegeven dat mensen van het platteland naar de stad verhuizen?
Slide 7 - Open vraag
Geef 2 woningkenmerken van de 19e-eeuwse arbeiderswijken toen ze gebouwd werden.
Slide 8 - Open vraag
In dit type wijken woonden vroeger vooral veel arme mensen waardoor de huizen slecht onderhouden werden en de leefbaarheid in de wijk laag was. Tegenwoordig zijn deze wijken juist populair bij rijkere lagen van de bevolking waardoor de huizenprijzen stijgen en de leefbaarheid in de wijk toeneemt. Hoe heet het proces die die verbetering beschrijft?
Slide 9 - Open vraag
Waarom is juist dit type wijk populair geworden? Geef 2 verschillende redenen
Slide 10 - Open vraag
Wat veranderde er in 1920 in NL waardoor er tussen 1920 en 1940 betere huizen gebouwd werden dan voor die tijd?
Slide 11 - Open vraag
Waaraan kan je bijna alle jaren '30 woningen herkenen?
(denk aan de ramen)
Slide 12 - Open vraag
In welke wijk is meer openbaar groen?
A
19e eeuwse arbeiderswijken
B
vooroorlogse woningen (van na woningwet)
Slide 13 - Quizvraag
Na de tweede wereldoorlog werden er veel flats gebouwd. Wat was hiervoor de reden? Gebruik een oorzaak-gevolg relatie.
Slide 14 - Open vraag
Waarom was er openbaar groen in de wijken met naoorlogse hoogbouw?
Gebruik een oorzaak-gevolg relatie.
Slide 15 - Open vraag
Geef 2 bewonerskenmerken van mensen die NU in de naoorlogse hoogbouw wonen.
Slide 16 - Open vraag
Vanaf wanneer werden er vooral eengezinswoningen in woonerven gebouwd? Noem het jaartal.
Slide 17 - Open vraag
Beschrijf het stratenpatroon van dit type wijken.
Slide 18 - Open vraag
Waardoor werden er vanaf 1970 meer eengezinswoningen gebouwd dan flats?
Gebruik een oorzaak-gevolg relatie.
Slide 19 - Open vraag
Vanaf 1960/1970 gingen steeds meer mensen de stad uit en wonen in dorpen dichtbij de stad. Hoe heet dat proces?
Slide 20 - Open vraag
Hoe zorgde suburbanisatie ervoor dat de 19e eeuwse arbeiderswijken en de vooroorlogse wijken veranderde in probleemwijken? Gebruik een oorzaak-gevolg relatie.
Slide 21 - Open vraag
Na 1990 probeerde de overheid mensen juist weer terug te lokken naar de stad. Hoe heet het type wijk dat toen gebouwd werd?
Slide 22 - Open vraag
Geef 2 bewonerskenmerken van de vinex-wijk.
Slide 23 - Open vraag
Combineer de wijk met de juiste bouwperiode
tot 1870
1870-1920
1920 - 1940
1950 - 1970
1970 - 1990
vanaf 1990
historische binnenstad
19e eeuwse arbeiderswijk
eengezinswoningen in woonerf
hoogbouw
vooroorlogse woningen
Vinex-wijk
Slide 24 - Sleepvraag
Combineer de wijk met de juiste bouwperiode
historische binnenstad
19e eeuwse arbeiderswijk
eengezinswoningen in woonerf
hoogbouw
vooroorlogse woningen
Slide 25 - Sleepvraag
In welk type wijk is NU de leefbaarheid het laagst?