meervoud / enkelvoud

• Taal
• Basisschool
• Groep 6

enkelvoud / meervoud

enkelvoud is 1

bijv:  schoen of appel

meervoud is 2 of meer

bijv: schoenen of appels

noem een naamwoord in het enkelvoud

noem een naamwoord in het meervoud

De kinderen .... naar de bus

rent

rennen

De bananen ......... in de schaal

liggen

ligt

De appel ....... niet ver van de boom

vallen

valt

Vandaag .......  de vogel naar het zuiden.

vliegt

vliegen

Bouw de volgende zinnen 

en maak van enkelvoud meervoud

1. De aap klimt in een boom.

2. De jongen staat op de stoep.

3. De vrouw belt met een mobiel.

4. De poes likt aan de melk.

5. De hond poept op de straat.

Bouw de volgende zinnen 

en maak van meervoud enkelvoud

1. De paarden rollen in het gras.

2. De eenden zwemmen in de vijver.

3. De jongens roepen en krijgen straf.

4. De clowns lachen en maken een grapje.

5. De meisjes praten en lachen naar de jongens.