Nederlands STL-LS BOL13/09/24 leestekens ed

Nederlands 
 13 september 2024
Interpunctie
Leestekens, HOOFDLETTERS, accenten
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Nederlands 
 13 september 2024
Interpunctie
Leestekens, HOOFDLETTERS, accenten

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoeveel hoofdletters moeten in de zin: rob van de berg gaat iedere maand naar texel en vlieland voor zijn werk.
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 2 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

In welke zin is het werkwoord
FOUT gespeld.
A
De brandweer bestrijdt de brand zo goed mogelijk.
B
De radio zendt de hele dag nieuwsberichten uit
C
Hij vond zijn verloren horloge gelukkig weer terug.
D
Over de hele weg lagen de bladeren verspreidt.

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waarom zijn leestekens belangrijk?
  • Zonder leestekens kan een tekst slecht leesbaar zijn
  • Zonder leestekens kan een zin verkeerd begrepen worden


Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Punt
  • aan het eind van de zin
  • soms bij afkortingen
  • niet na afkortingen van maten en gewichten

Dus:
  • We berekenen geen bezorgkosten.
  • We sturen het pakket z.s.m. op.
  • Maar: Is het bedrag inclusief btw? 3 m (meter), 10 kg (kilogram)


Slide 5 - Tekstslide

Een echte afkorting wordt gelezen alsof er geen afkorting staat:
a.d.h.v. (lezen we als aan de hand van)
incl. (lezen we als inclusief)
m.a.w. (lezen we als met andere woorden)

De andere types afkortingen worden wel als afkorting gelezen; 
Initiaalwoorden spreken we letter voor letter uit.
btw (lezen we als [bee-tee-wee])
gsm (lezen we als [gee-es-em])
pc (lezen we als [pee-see])
Vraagteken
  • Na een vraag, komt een vraagteken.

  • Hoe hard mag je hier rijden?

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Uitroepteken
  • Bij een bevel:       Hou daar onmiddellijk mee op!
  • Bij een uitroep:   Dat is belachelijk!

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ik zal u zo spoedig mogelijk helpen.
Hoe schrijf je de afkorting?
A
zsm
B
z.s.m.

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoeveel hoofdletters moeten in de zin: marie-antoinette wil het examen liever in januari dan in maart maken.
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Komma
  • in op­so­m­min­gen
  • Voor deze saus heb je uien, kno­flook, to­maten en  olij­folie nodig.
  • tussen twee werkwoordsvormen die niet bij elkaar horen (in samengestelde zinnen) :
  • Als we je roep­en, mag je binnen­ko­men.  
  • voor en/of na een aans­prek­ing of een tussen­werpsel
  • Joey, help je die mev­rouw even?  en ook   “Poeh, wat ben ik moe zeg!” of Helaas, de ploeg heeft de volgende ronde niet bereikt.
  • voor voeg­woorden zoals om­d­at, maar, nadat, want, voord­at:  
  • De hard­loop­wed­strijd gaat niet door, om­d­at er nood­weer voor­speld is.

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Komma 
Ook zorgt de komma voor rust en verschil in toonhoogte:
  • Ik was het niet het was volgens mij Joris die jongen die       gisteren ook mee voetbalde.
  • Ik was het niet, het was volgens mij Joris, die jongen die  gisteren ook mee voetbalde.

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Dubbele punt
  • na een aankondi­ging van een op­so­m­ming : 
  • Dit zijn de na­men van de stu­den­ten die zijn in­geloot: El­len, Wouter, Amina, Bruce en Peter.
  • De volgende kleuren zijn uitverkocht: groen, geel, blauw, oranje.
  • om een citaat aan te kondi­gen : 
  • De train­er riep: "Kom op, vol­houden".
  • voor een uitleg: 
  • Zo laad je de accu op: eerst ..., dan ....

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Puntkomma
Om zinnen te verbinden die bij elkaar horen of die bijna hetzelfde zeggen:
Net als een punt sluit de puntkomma de zin af, maar maakt direct duidelijk dat er een verband is met de volgende mededeling.

  • Het is vijf uur; we stop­pen er­mee.
  • De reis naar Parijs duurde erg lang; we waren bijna de hele dag onderweg.
  • Beginnen jullie maar alvast; door het drukke verkeer ben ik later. 


Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aanhalingstekens
  • bij een citaat, dus iemand zegt letterlijk iets : 
  • Li­anne verzocht: ''Wil iedereen zijn mo­biel uitz­etten?''
  • als je een woord iron­isch bedoelt.
  • Echt ‘knap’ dat je een twee hebt.
  • als het om het woord of de groep woorden zelf gaat:
  • ‘Fa­ci­liter­en’ betek­ent: iets mo­gelijk maken.

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

je kunt twee dingen doen wel of niet leren voor je examen
A
Je kunt twee dingen doen: "Wel of niet leren voor je examen."
B
Je kunt twee dingen doen; wel of niet leren voor je examen.
C
Je kunt twee dingen doen: wel of niet leren voor je examen.
D
Je kunt twee dingen doen. Wel of niet leren voor je examen.

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

wat heerlijk zeg dit broodje is helemaal verbrand.
A
Wat 'heerlijk' zeg. Dit broodje is helemaal verbrand.
B
Wat 'heerlijk' zeg, dit broodje is helemaal verbrand!
C
Wat heerlijk zeg; dit broodje is helemaal verbrand!
D
Wat heerlijk zeg, dit broodje is helemaal verbrand.

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hij zegt dat moet tussen aanhalingstekens

A
Hij zegt, dat moet tussen aanhalingstekens.
B
Hij zegt: "Dat moet tussen aanhalingstekens".
C
Hij zegt: dat moet tussen aanhalingstekens.
D
Hij zegt, "Dat moet tussen aanhalingstekens".

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Tekens bij woorden
Tekens bij woorden maken duidelijk hoe een woord gelezen of uitgesproken moet worden.
   

Vaak is dat gewoon nodig voor de uitspraak; soms geeft het ook aanwijzingen hóé een woord of een zin gelezen moet worden.


apostrof
trema
accent
weglatingsstreepje

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tekens bij woorden
  • apostrof
  • trema
  • accent
  • weglatingsstreepje


Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe schrijf je het goed?
's Avonds ga ik naar het café voor twee drankjes. Dan loop ik naar de taxi's, die aan de voor- en achterzijde van de markt staan.

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Accent aigu (rechts) of grave (links)
om te laten zien of je de klank kort of lang uitspreekt. 
Het zijn de streepjes naar links (è), naar rechts (é) en het ‘dakje’ (ê): 
logé, café, première, crêpe, enquête

om aan te geven op welk woord de nadruk moet liggen. Gebruik dan het streepje naar rechts:
     – Ik vind dat we dat juist wél moeten doen.

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

In welke zin is het werkwoord
FOUT gespeld.
A
De dokter verbind de wond meteen.
B
Hij heeft veel geld aan dvd's besteed.
C
Marnix beantwoordde mijn brief.
D
Red jij de aangespoelde zeehondjes?

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

In welke zin zijn beide werkwoorden GOED gespeld?
A
Omdat ons huis bijna instorte, zijn we snel verhuisd.
B
Omdat ons huis bijna instorte, zijn we snel verhuist.
C
Omdat ons huis bijna instortte, zijn we snel verhuisd.
D
Omdat ons huis bijna instortte, zijn we snel verhuist.

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

In welke zin zijn beide werkwoorden GOED gespeld?
A
Reisden jouw neefjes alleen of werden ze vergezeld?
B
Reisden jouw neefjes alleen of werden ze vergezelt?
C
Reizden jouw neefjes alleen of werden ze vergezeld?
D
Reizden jouw neefjes alleen of werden ze vergezelt?

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies