Les 1 + 2 / 29-11-24

• Nederlands
• MBO
• Studiejaar 1

Module 2 - les 1, 2

"Wie schrijft, die blijft"

Benodigdheden:

- Prentenboek om uit voor te lezen

- Prentenboeken om te bekijken

- Afbeeldingen van (bekende) prentenboeken en beschrijving van personages -> kast vakgroep Nederlands (zie opdracht 'breng het personage thuis')

Programma

1. Lezen + voorlezen
2. Planning / vragen module
3. Wat is een prentenboek?
4. Theorie samenhang
5. Opdrachten samenhang 
6. Herschrijf een sprookje 

Lezen

Planning 4PW1D

Week	Week	Onderdeel	Les
47	18 - 22 november	Open dag	Les vervallen
48	25 - 29 november		1
49	2 - 6 december		2
50	9 - 13 december		3
51	16 - 20 december		4
52 en 01	23 december - 5 januari	Kerstvakantie
02	6 - 10 januari		5
03	13 - 17 januari		6 + 7
04	20 - 24 januari	Stageweek
05	27 - 31 januari	Bijzondere lesweek	30 januari 11.59u inleveren

Uitleg module 2 "Wie schrijft, die blijft"

• Zijn er tot nu toe vragen over de module? 

(Voor)lezen prentenboek

Lees het prentenboek

Welke kenmerken zie je?

Omschrijf het prentenboek

• Wie is/zijn de hoofdpersonen?
• Waar/wanneer speelt het verhaal zich af?
• Wat is het probleem of de vraag in het verhaal?
• Welke rol spelen de prenten in het verhaal?
• Welke gevoelens roept het verhaal bij je op?
• Welk genre is het prentenboek (sprookje, dierenverhaal, fantasie etc.)?
• Welke boodschap denk je dat de schrijver wil overbrengen? 

Wat is een prentenboek?
Formuleer een definitie of noem kenmerken

Wat is een prentenboek?

• “Een  boek waarin tekst en illustraties elkaar aanvullen en samen een kort en bevredigend verhaal vertellen aan jonge kinderen (gemiddeld ca. 3  t/m 6 jaar) en dat wordt voorgelezen”.
• Bron: prentenboek.nl

• (Uitzondering: er zijn ook prentenboeken die speciaal gemaakt worden voor oudere kinderen of zelfs voor volwassenen.)
  

Theorie: samenhang

De schrijver zorgt voor samenhang in een tekst, zodat je de tekst goed kunt volgen. Dit doet de schrijver door alinea's en zinnen met elkaar te verbinden met signaalzinnen en signaalwoorden. 

Signaalzinnen geven een aanwijzing voor wat er in een tekstdeel behandeld gaat worden. 

Deze staan vaak in de inleiding of aan het begin van een alinea. 

Signaalwoorden verwijzen naar iets wat eerder in de tekst is genoemd of ze maken duidelijk wat alinea's of zinnen met elkaar te maken hebben. 

Even oefenen.. 

Zie jij signaalwoorden in het prentenboek dat je gelezen hebt?

Lees het verhaal en noteer minimaal 8 signaalwoorden die in de tekst staan.

Opdracht 1: samen schrijven (8-10 min)

• Iedereen pakt een pen en papier.
  
• Je start met het schrijven van een verhaal. Op het teken van de docent schuif je jouw papier door naar een medestudent.
  
• Lees wat er staat en schrijf verder aan de tekst die je hebt gekregen. Let op dat er een opbouw in het verhaal zit en dat je gebruik maakt van signaalwoorden.
• Let op! Af en toe hoor je een woord dat je in je tekst verwerkt. 

Herschrijf een sprookje

Nu je alles weet over samenhang, herschrijf jij een sprookje naar de huidige tijd. 

- Denk na over een sprookje dat je kent óf zoek eentje op internet.

Werktijd: 25 minuten

Daarna: voordragen aan de klas 

Klaar? Studiemeter 

Studenten nemen een bekend sprookje in gedachten (of zoeken dit op internet) en gaan dit herschrijven naar de tijd van nu.

Bijvoorbeeld: Roodkapje

Mogelijke tekst: Roodkapje wil op bezoek gaan bij oma en zoekt eerst op haar telefoon via Google Maps de route op.

Bij het uitwisselen van het gemaakte werk kun je de koppeling maken met het examen spreken (basis: spreektempo, volume, contact met publiek, …)

Taalverzorging

Les naar keuze uit map "Taalverzorging" LessonUp

N.B.: Docent bepaalt hier zelf waar de klas op dit moment aan toe is. De PPT geldt als een suggestie

Werktijd: opdrachten Studiemeter

• Werken aan taalverzorging 2F o.b.v. je instaptoets

• Denk aan je actieplan/reflectie van module 1:

   -> Hoe zorg jij dat je aan het eind van periode 3 klaar bent voor de toets?

   -> Wat ga jij zelf doen?

   -> Wat heb je nodig van je docent? 

Afsluiting & evaluatie

😒🙁😐🙂😃