4.3 - Week 19 - Examen spreken

ZRGVEPL419AK
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 4

In deze les zitten 16 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

ZRGVEPL419AK

Slide 1 - Tekstslide

Spreken: presentatie stelling
  • Je gaat een presentatie geven over een stelling, waarover discussie (mogelijk) is. 
  • Het onderwerp mag aansluiten bij je opleiding, maar ook bij je eigen interessegebied of berichten uit het nieuws. 
  • Van tevoren verzamel je informatie over het onderwerp van je stelling.
  • Bedenk of je zelf vóór of tegen de stelling bent en zorg dat je argumenten hebt om je mening toe te lichten.

Slide 2 - Tekstslide

Opdracht: voorwaarden

  • Het doel van je presentatie is je publiek te overtuigen van jouw standpunt.
  • De presentatie moet tussen de 6 en 8 minuten duren. 
  • De volgende punten moeten tijdens de presentatie aan bod komen.

Slide 3 - Tekstslide

Inleiding

  • introduceer je jezelf kort;
  • geef je aan waar je presentatie over gaat;
  • vertel je welke stelling je hebt gekozen.

Slide 4 - Tekstslide

Kern
  • leg je uit waarom je deze stelling gekozen hebt;
  • geef je jouw standpunt ten opzichte van de stelling;
  • geef je minimaal twee argumenten voor je standpunt en onderbouw de argumenten;
  • noem je minimaal twee argumenten die tegenstanders van jouw standpunt gebruiken en onderbouw je waarom je het niet eens bent met deze argumenten;
  • geef je een advies, verwachting of voorspelling voor de toekomst die te maken heeft met je stelling.
In het slot:
10. vat je je presentatie nog eens kort samen.
Je beantwoordt ook vragen vanuit het publiek na je pres

Slide 5 - Tekstslide

SLOT

  • Vat je je presentatie nog eens kort samen.
  • Je beantwoordt ook vragen vanuit het publiek na je presentatie, dit hoort niet bij de spreektijd!

Slide 6 - Tekstslide

Beoordeling van het examen
>>>> Is de spreekopdracht verstaanbaar en adequaat? <<<
  1. Inhoud
  2. Samenhang
  3. Afstemming op doel
  4. Afstemming op publiek
  5. Woordgebruik en woordenschat
  6. Vloeiendheid, verstaanbaarheid, grammaticale beheersing.

Slide 7 - Tekstslide

Samenhang
  • Maakt gebruik van middelen voor tekstcohesie (bijvoorbeeld signaal- en verbindingswoorden) om uitingen te verbinden tot een heldere, samenhangende tekst. Bij langere teksten kan dit nog problemen opleveren.

  • Kan, indien nodig, het publiek de opbouw en structuur duidelijk maken en volgt deze ook.

Slide 8 - Tekstslide

Doel
Kan tijdens een spreektaak verschillende doelen met elkaar verbinden (bijvoorbeeld informeren en overtuigen) en is zich bewust van wisselingen van spreekdoel.

Slide 9 - Tekstslide

Publiek
  • Kiest in formele en informele situaties zonder moeite de juiste taalvariant. Kan het verschil tussen formele en informele situaties hanteren.

  • Kan spontaan afwijken van een voorbereidende tekst en ingaan op belangwekkende punten die vanuit het publiek worden aangedragen.

Slide 10 - Tekstslide

Woordgebruik en woordenschat
  • Beschikt over een goede woordenschat.

  • Kan variëren in de formulering.

  • Trefzekerheid in de woordkeuze is over het algemeen hoog, al komen enige verwarring en onjuist woordgebruik wel voor.

Slide 11 - Tekstslide

Vloeiendheid, verstaanbaarheid en grammaticale beheersing
  • Toont een betrekkelijk grote beheersing van de grammatica.

  • Incidentele vergissingen, niet-stelselmatige fouten en kleine onvolkomenheden in de zinsstructuur kunnen voorkomen, maar zijn zeldzaam en worden meestal direct verbeterd.

  • Kan langere stukken tekst produceren in een normaal tempo; hoewel er tijdens het zoeken naar patronen en uitdrukkingen, aarzelingen voorkomen, zijn er weinig, overigens niet storende pauzes.

Slide 12 - Tekstslide

Voorbereiding

- Je mag het internet gebruiken om je voor te bereiden op je presentatie.
- Je mag pen en papier gebruiken.


Slide 13 - Tekstslide

Tijdens de presentatie
  • Je mag gebruik maken van aantekeningen in de vorm van trefwoorden (echter geen volledig uitgeschreven zinnen).
  • Maak en houd contact met de luisteraars; lees niet voor.
  • Spreek duidelijk, niet gehaast en niet monotoon.
  • Indien je taalfouten maakt, probeer deze te herstellen.


Slide 14 - Tekstslide

SCHEMA
  • 23 mei: Damian, Jordi, Koen
  • 30 mei: Bart, Dani, Eva
  • 13 juni: Marijn, Daphne, Noa, Debbie
  • 20 juni: Inhaalmoment Daphne (toets lezen)

Slide 15 - Tekstslide

LAAT MAAR HOREN!
  • Welke stelling?
  • Leuke anekdote?
  • Welke argumenten?
  • Welke weerleggingen? 

Slide 16 - Tekstslide