NT2 groep A 18-02-2021

NT2 groep A
18-02-2021
Katarina Hrnjez
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Middelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

NT2 groep A
18-02-2021
Katarina Hrnjez

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
  • Toetsen na de vakantie
  • Scheidbare werkwoorden
  • Schrijftoets criteria 
  • Evt. toets nabespreken

Slide 2 - Tekstslide

Toetsen na de vakantie
Maandag 1 maart 2021
Spreken
Sami : 15.00 - 15.30 uur (mevrouw Katarina en Francien)
Letizia: 15.30 - 16.00 uur (mevrouw Katarina en Francien)

Slide 3 - Tekstslide

Toetsen na de vakantie
Woensdag 3 maart
Spreken
Sarim: 10.00 - 10.30 uur (mevrouw Conny en Katarina)
Kaoutar: 10.30 - 11.00 uur (mevrouw Conny en Katarina)
Inaya: 12.00 - 12.30 uur (mevrouw Conny en Katarina)
Bahar: 13.00 - 13.30 uur (meneer Martijn en mevr. Katarina)

Slide 4 - Tekstslide

Toetsen na de vakantie
Woensdag 3 maart
Lezen en luisteren
Iedereen:  14.00 - 16.00 uur

Slide 5 - Tekstslide

Toetsen na de vakantie
Donderdag 4 maart
Schrijven
Iedereen: 14.00 -  15.30 uur

Slide 6 - Tekstslide

Scheidbare
werkwoorden

Slide 7 - Woordweb

Scheidbare werkwoorden
Scheidbare werkwoorden bestaan uit twee delen:
een voorzetseldeel
een werkwoorddeel

Bijvoorbeeld: opbellen, afgeven, uitlaten, voordoen

Hoe gebruik je zulke werkwoorden in een zin?


Slide 8 - Tekstslide

Scheidbare werkwoorden
Hoofdzin met één werkwoord.
Ik bel mijn moeder op.
Ik was de borden af.

Hoofdzin met een hulpwerkwoord.
Ik wil straks mijn moeder opbellen.
Ik moet vanavond afwassen.

Slide 9 - Tekstslide

Scheidbare werkwoorden
Hoofdzin met één werkwoord.
Ik bel mijn moeder op.
Hoofdzin met een hulpwerkwoord.
Ik wil straks mijn moeder opbellen.

In voltooide tijd
Ik heb mijn moeder opgebeld.               = eerst het voorzetsel!

Slide 10 - Tekstslide

Scheidbare werkwoorden
Wat heb je vandaag thuis gedaan? (opruimen)
Waarom heb je zo'n goed cijfer? (opletten)
Wat heeft de zuster met de oude dame gedaan? (aankleden)
Waar is jouw OV-chipkaart? (kwijtraken)
Wat heb je dit weekend gedaan? (uitrusten)
Wat hebben jullie vrijdag gedaan? (uitgaan)
Waarom zijn je ogen rood? (huilen)

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Video

Welke scheidbare werkwoorden zag je in de video?
uitlaten
voordoen
opbellen
uitzetten
opstaan
opmaken
uitlachen
nakijken

Slide 13 - Poll

SCHRIJVEN A1
*Gebruikt soms ''en'' en ''dan'' - altijd correct.
*Veelvoorkomende woorden en standaardcombinaties,, zoals: hoe gaat het?
*Geen lidwoorden of soms - meestal niet correct.
SCHRIJVEN A2
*Gebruik ''want'', ''en'', ''maar'', ''omdat''. Meestal correct.
*Gebruikt ''deze'', ''die'', ''dat''. Niet altijd correct.
*Kan opsommingen gebruiken. Niet altijd correct.
*Beperkte set van veelvoorkomende woorden.
*Vergeet soms lidwoorden, maar gebruikt ze wel.

Slide 14 - Tekstslide

SCHRIJVEN A1
* Geen tot nauwelijks voorzetsels - meestal niet correct.
* Woordvolgorde is alleen correct bij uit het hoofd geleerde uitdrukkingen.
* Geen bijzinnen -bij gebruik is woordvolgorde niet correct.
* Werkwoorden: doen, hebben en zijn  correct.
SCHRIJVEN A2
* Veelvoorkomende combinaties goed, zoals: op school en naar huis.
* Woordvolgorde is meestal correct.
* Nauwelijks bijzinnen - woordvolgorde niet altijd correct.
* Veelvoorkomende werkwoorden zijn meestal correct.
* Verbuigingen worden niet altijd goed gerealiseerd.

Slide 15 - Tekstslide

SCHRIJVEN A1
* Spelling van adres, nationaliteit en andere persoonlijke details is correct.
* De kandidaat gebruikt soms hoofdletters en punten.
SCHRIJVEN A2
* Spelling van eigen adres, nationaliteit en andere persoonlijke details is correct. Ook van veelvoorkomende woorden is redelijk correct, maar er komen wel wat fouten in voor.
* De kandidaat gebruikt waar nodig hoofdletters en punten.

Slide 16 - Tekstslide

Leestekens
Wanneer gebruik je hoofdletters?
Wanneer gebruik je punten?

Slide 17 - Tekstslide

Leestekens
Wanneer gebruik je hoofdletters?
* Bij namen van mensen, steden, landen en merken.
* Aan het begin van een zin.
Wanneer gebruik je punten?
* Aan het eind van de zin.
Wanneer gebruik je een vraagteken?
* Aan eind van de zin als je een vraag stelt.

Slide 18 - Tekstslide

Huiswerk
Letizia: DISK thema 1, 3 en 4 oefentoetsen
Sami: DISK 2 t/m 4 (bouwstenen) + oefentoets thema 6
Bahar: DISK thema 1 t/m 6 + oefentoetsen
Sarim: DISK thema 2 t/m 4, 6 (bouwstenen) + oefentoetsen
Inaya: DISK thema 2 en 6 (bouwstenen) + oefentoetsen
Kaoutar: DISK thema 2 t/m 5 (bouwstenen) + oefentoetsen

Slide 19 - Tekstslide

Tot na de vakantie!

Slide 20 - Tekstslide