oefenen met spelling, grammatica en interpunctie M/E7

• Taal
• Basisschool
• Groep 7

Waar zijn 2 woorden goed gespeld?

Hier volgen 5 vragen over. 

21.

1. kijzer, paleis
2. keizer, palijs
3. keizer, paleis
4. keiser, palleis

22.

1. ommogelijk, artiest
2. onmogelijk, artiest
3. onmogelijk, arttiest
4. onmogellijk, attiest

23.

1. minuuten, eeuwigheid
2. minnuten, eewigheid
3. minuten, eeuiwigheid
4. minuten, eeuwigheid

24.

1. tempheratuur, kliemaat
2. temperatuur, klimaat
3. themeperatuur, klimaat
4. temperatuur, klihmaat

25.

1. beroemdste, schilderij
2. beroemtste, schildderij
3. beroemste, schilderij
4. beroemdste, schilderei

Grammatica

Lees heel goed wat je per vraag moet doen. Het zijn 5 vragen.

26. Waar zie je een voegwoord?

1. thee
2. maar
3. lieten
4. beide

27. Welk van deze woorden is een TELWOORD?

Maar WEINIG KINDEREN VONDEN de LES over SPINNEN leuk.

1. weinig
2. kinderen
3. les
4. spinnen

28. Waar zie je 2 ZELFSTANDIGE NAAMWOORDEN?

1. feestdag, opgeschort
2. feestdag, meester
3. feestdag, zwarte
4. zwarte, rode

29. Wat is het WERKWOORDELIJK GEZEGDE in de volgende zin?
Die oude kast zou zeker een nieuw verfje kunnen gebruiken.

1. kunnen gebruiken
2. zou kunnen gebruiken
3. zou gebruiken
4. zou kunnen

30. In welke zin is SCHERPEN de persoonsvorm?

1. Ik ga mijn potlood scherpen met een puntenslijper.
2. Je kunt hier je messen scherpen.
3. De leerkrachten van alle scholen scherpen de regels.
4. Met een puntenslijper wil ik mijn potlood scherpen.

Interpunctie

De volgende 5 vragen gaan over leestekens. Waar zet je de komma, punt, vraagteken etc. goed in? 

31. Welk leesteken moet er worden gezet achter BENT?
Wat ga jij doen als je vrij BENT Ik ga naar het zwembad.

1. een punt (.)
2. een vraagteken (?)
3. een uitroepteken (!)

32. Achter welk woord moet er een komma (,) worden gezet?
Roos HOUDT van KNUTSELEN TEKENEN en SCHILDEREN.

1. knutselen
2. houdt
3. schilderen
4. tekenen

33. Ik welke zin staan de aanhalingsteken ('...') goed?

1. 'Ik lust wel een stukje chocola bij de koffie, zei grootmoeder.'
2. 'Ik lust wel een stukje chocola bij de koffie', zei grootmoeder.
3. 'Ik lust wel een stukje chocola bij de koffie, 'zei grootmoeder.
4. Ik lust wel een stukje chocola bij de koffie, 'zei grootmoeder.'

34. In welke zin staan de KOMMA'S (,) goed?

1. We kunnen gaan schaatsen, skiën, langlaufen, of snowboarden.
2. We kunnen gaan schaatsen skiën, langlaufen of snowboarden.
3. We kunnen gaan schaatsen, skiën, langlaufen of snowboarden.
4. We kunnen gaan, schaatsen, skiën, langlaufen of snowboarden.

35. Waar staan de HOOFDLETTERS goed?

1. We gaan op vakantie naar het Zuiden van Spanje.
2. we gaan op vakantie naar het zuiden van spanje.
3. We gaan op vakantie naar het zuiden van Spanje.
4. We gaan op vakantie naar het Zuiden van spanje.