interpunctie + koppelteken

Interpunctie
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Interpunctie

Slide 1 - Tekstslide

Voorbeeld
Let's eat grandpa

Slide 2 - Tekstslide

Wat gaat er hier mis?

Slide 3 - Open vraag

Waarom gebruik
je interpunctie?

Slide 4 - Woordweb

Interpunctie (= leestekens)
. ? ! , : ; "
We gebruiken interpunctie om een tekst leesbaar te maken.
 
hallo hoe gaat het met jou goed en met jou met mij gaat het ook goed op welke dag zullen we afspreken of hebben we al een afspraak 

Slide 5 - Tekstslide

HOOFDLETTERS
Een naam van iemand begint altijd met een hoofdletter.
Ook een straatnaam begint met een hoofdletter.
Aan het begin van een zin krijg je altijd een hoofdletter.
Organisaties, merken en producten krijgen een hoofdletter

Slide 6 - Tekstslide

Aardrijkskundige namen, volken, talen, windstreken
Bij aardrijkskundige namen van landen, steden, rivieren enzovoort gebruik je een hoofdletter.
  • Eindhoven
  • Amerikaanse president
Ook bij volken, talen of dialecten gebruik je een hoofdletter.
  • Fransman
  • Limburgs dialect

Slide 7 - Tekstslide

Welke zin is fout?
A
Emma woont in het zuidoosten van Nederland.
B
We gaan op vakantie naar Zuid-Europa.
C
Ali stapt uit op station Tilburg-west.
D
We lopen in Westelijke richting.

Slide 8 - Quizvraag

Hoofletters bij namen
Wanneer er voor het tussenvoegsel geen voornaam of voorletter wordt genoemd, krijgt het tussenvoegsel wel een hoofdletter.
  • Jip de Vries, meneer De Vries, mevrouw Van de Berg
Bij een tweede achternaam krijgt het tussenvoegsel geen hoofdletter.
  • mevrouw Van de Ven - de Vries 

Slide 9 - Tekstslide

Waar staan de hoofdletters goed?
A
Ik ken stef Van leeuwen
B
Ik ken Stef van Leeuwen
C
ik ken stef van Leeuwen
D
ik ken Stef Van leeuwen

Slide 10 - Quizvraag

Waar staan de hoofdletters goed?
A
Mevrouw Van der Sluis
B
mevrouw van der Sluis
C
mevrouw Van Der Sluis
D
mevrouw van der sluis

Slide 11 - Quizvraag

Komma (,)
De komma geeft een leespauze aan.

-Tussen delen van een opsomming
Je moet kiezen tussen scheikunde, natuurkunde en aardrijkskunde. 

-De komma gebruik je tussen twee persoonsvormen.
Nu ik er langer over nadenk, vind ik het geen gek idee.








Slide 12 - Tekstslide

Komma (,)
-Na een aanhef of slotgroet
Geachte, 
Groetjes,

-Tussen bijvoeglijk naamwoorden
Oma had een mooie, oude, bruine kledingkast.

-Na een aanspreking of uitroep
Helaas, ik kan morgen niet
Meneer, wat is het huiswerk? 






Slide 13 - Tekstslide

Komma (,)
-Voor voegwoorden als maar, want, omdat
Hij vond het wel een leuk vak, maar hij was er niet goed in

-Voor en na een bijstelling
De coach, mijn buurman, was te laat vanwege de file.



Slide 14 - Tekstslide

Welke zin is goed?
A
Wat zij gezegd heeft, kon echt niet.
B
Wat zij gezegd heeft kon echt niet.
C
Wat zij gezegd heeft: kon echt niet.

Slide 15 - Quizvraag

Welke zin is goed?
A
De grote, oude boom wordt gekapt
B
De grote oude boom wordt gekapt
C
De grote, oude, boom wordt gekapt

Slide 16 - Quizvraag

Dubbele punt (:)
De dubbele punt wordt gebruikt voor een opsomming, gedachte, citaat of toelichting.

- De dag begint altijd met een heel ritueel: opstaan, douchen, aankleden, ontbijten en naar school.
- De student vroeg: 'Mevrouw, mag ik even naar het toilet?'
- Ik ga niet: ik heb wat beters te doen.

Slide 17 - Tekstslide

Puntkomma (;)
De puntkomma maakt duidelijk dat de zin ervoor en erna veel met elkaar te maken hebben.

We hebben een geweldige vakantie gehad; vooral het wandelen was leuk.
Iedereen is welkom; toch hoop ik dat niet iedereen komt.

LET OP: een puntkomma kan worden vervangen door een punt, maar niet door een komma.

Slide 18 - Tekstslide

Voorbeeldzinnen
Dubbele punt:
- Er zijn twee opties: het gaat door of het gaat niet door.
- Denk aan de volgende spullen: een warme trui, sokken en een muts.

Puntkomma:
- We stonden vroeg op; we hadden nog een lange reis voor de boeg.
- Ik houd niet van zwemmen; toch neem ik een zwembroek mee.

Slide 19 - Tekstslide

Welke zin is goed?
A
We hebben een mooie zomer gehad, vooral augustus was heerlijk zonnig.
B
We hebben een mooie zomer gehad; vooral augustus was heerlijk zonnig.
C
We hebben een mooie zomer gehad: vooral augustus was heerlijk zonnig.

Slide 20 - Quizvraag

Aanhalingsteken (')
Een aanhalingsteken wordt gebruikt bij een citaat en om een woord op te laten vallen.

- Nico vroeg: 'Heb je al gekookt?'
- Een hond met korte poten wordt een 'corgi' genoemd. 


Slide 21 - Tekstslide

Welke zin is goed?
A
Mijn moeder zei: ik wil naar huis.
B
Mijn moeder zei: Ik wil naar huis.
C
Mijn moeder zei: 'Ik wil naar huis.'
D
Mijn Moeder zei: 'Ik wil naar huis'

Slide 22 - Quizvraag

Welke zin is goed?
A
'Ik zou maar opschieten, zei de docent.'
B
'Ik zou maar opschieten', zei de docent.
C
'Ik zou maar opschieten, 'zei de docent
D
Ik zou maar opschieten, 'zei de docent'

Slide 23 - Quizvraag

Welke zin is goed?
A
Bert als je klaar bent mag je naar de Mac gaan.
B
Bert, als je klaar bent mag je naar de mac gaan.
C
Bert, als je klaar bent, mag je naar de Mac gaan.
D
Bert als je klaar bent, mag je naar de mac gaan.

Slide 24 - Quizvraag

Welke zin heeft de juiste leestekens?
A
Stop je rijdt mij bijna omver!
B
Stop, je rijdt mij bijna omver.
C
Stop, je rijdt mij bijna omver!
D
Stop je rijdt mij bijna omver.

Slide 25 - Quizvraag

Welke zin heeft de juiste leestekens?
A
Robin zei: "Wie wil er mee naar Zuid-Frankrijk?"
B
Robin zei Wie wil er mee naar zuid-Frankrijk?
C
Robin zei: Wie gaat er mee naar Zuidfrankrijk?
D
Robin zei; "Wie wil er mee naar zuid Frankrijk?"

Slide 26 - Quizvraag

Opdracht
Ga naar Whatsapp en kies 2 berichten uit, die jij onlangs hebt verstuurd. Verbeter die berichten. Let goed op de interpunctie en hoofdletters. 

Dadelijk in volgende slide schrijven!

Slide 27 - Tekstslide

Verbeterd Whatsappbericht

Slide 28 - Open vraag

koppelteken

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

Trema of koppelteken?
Een uitspraakprobleem bij een samenstelling? Gebruik een koppelteken.
Uitspraakprobleem in een woord dat geen samenstelling is? Gebruik een trema.
 
Dus patiënt (geen samenstelling) en gala-avond (wel samenstelling) 

Slide 31 - Tekstslide

Welk woord is fout?
A
ict-er
B
vanille-ijs
C
ex-gedetineerde
D
cultureel-maatschappelijk

Slide 32 - Quizvraag