In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
Vragen maken met to have (got)
Grammar 13 Theme 5 KT1B
Slide 1 - Tekstslide
Wat betekent 'to have (got)' in het Nederlands?
Slide 2 - Open vraag
Vragen maken met to have (got)
To have (got) = hebben. het woordje 'to' gebruik je niet als je dit werkwoord in een Engelse zin gebruikt. Deze staat er om aan te geven dat het een werkwoord is.
I have got two sisters.
Slide 3 - Tekstslide
Vragen maken met to have (got)
Je kunt alleen have/has in een zin gebruiken, maar ook have got/ has got.
Hoe je een vraag maakt met dit werkwoord, hangt er vanaf welke vorm je gebruikt.
She has got a parttime job.
Slide 4 - Tekstslide
Vormen van to have (got)
I have a sister. I have got a sister.
She has a sister. She has got a sister.
have/ has / have got / has got
Slide 5 - Tekstslide
Vragen maken manier 1
Zie je have got of has got in de zin?
- Dan zet je have/has vooraan om een vraag te maken. Got blijft op dezelfde plek staan. I have got two sisters > Have I got two sisters?
- Denk aan het plaatsen van een vraagteken!
Slide 6 - Tekstslide
Vragen maken manier 2
Voorbeelden: He has a cat and a dog. > Does he have a cat and a dog?
We have enough food. > Do we have enough food?
I have got two brothers > Have I got two brothers?
Slide 7 - Tekstslide
Vragen maken manier 2
Zie je alleen have of has in de zin?
- Bij have begin je de zin met 'Do' + de rest van de vraag. - Bij has begin je de zin met 'Does' + onderwerp + rest van de zin.
Slide 8 - Tekstslide
Vragen maken manier 2
Let op!
Marc has his own room
Does mark have his own room?
Slide 9 - Tekstslide
Verander in een vraag: They have a holiday next week.
Slide 10 - Open vraag
Verander in een vraag: He has a younger brother.
Slide 11 - Open vraag
Verander in een vraag: Peter has got a horse.
Slide 12 - Open vraag
Verander in een vraag: The dogs have blue collars.