1V H3.3 tekstopbouw/ opbouw alinea

Leesvaardigheid H3.3  
Tekstopbouw
Opbouw van alinea's 
Hoofdgedachte
Hoofd- en bijzaken

1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.

Onderdelen in deze les

Leesvaardigheid H3.3  
Tekstopbouw
Opbouw van alinea's 
Hoofdgedachte
Hoofd- en bijzaken

Slide 1 - Tekstslide

In welke drie delen kan een tekst opgebouwd zijn?

Slide 2 - Open vraag

De meeste teksten beginnen met een inleiding.
A
waar
B
niet waar

Slide 3 - Quizvraag

Elke tekst heeft een slot.
A
waar
B
niet waar

Slide 4 - Quizvraag

'Een tekst bestaat uit drie delen' is hetzelfde als 'een tekst bestaat uit drie alinea's'.
A
waar
B
niet waar

Slide 5 - Quizvraag

Theorie (tekstopbouw)
Tekstopbouw = de logische volgorde waarin de informatie van
                                 een goedgeschreven tekst staat.

Er zijn twee manieren:
- driedeling: inleiding, kern, slot
- tweedeling: inleiding, kern

Slide 6 - Tekstslide

Teksten die uit twee delen
bestaan, komen voor.
A
waar
B
niet waar

Slide 7 - Quizvraag

Slide 8 - Video

Theorie (tekstopbouw)


Inleiding: 
Is meestal kort. Informatie waaruit je het onderwerp kunt afleiden. Het onderwerp wordt geïntroduceerd.
Kern: 
Informatie over het onderwerp. Verschillende kanten van het onderwerp worden besproken. De informatie is 'nieuw'.
Slot
Bezit vaak een samenvatting of een conclusie. Er staat GEEN nieuwe informatie in.

Slide 9 - Tekstslide

Welk deel van de tekst bevat meestal de meeste alinea's?
A
de inleiding
B
de kern
C
het slot

Slide 10 - Quizvraag

In welk deel van de tekst staat GEEN nieuwe informatie?
A
de inleiding
B
de kern
C
het slot

Slide 11 - Quizvraag

In de laatste alinea staat nog nieuwe informatie. De tekst heeft dus....
A
een tweedeling
B
een driedeling

Slide 12 - Quizvraag

Hoe weet je of een tekst een tweedeling of een driedeling heeft?

Slide 13 - Open vraag

Opbouw van een alinea
Een alinea heeft ook een duidelijke opbouw. 
- Kernzin
De zin met de belangrijkste informatie van de alinea.
- Toelichting
De rest van de alinea. Meestal staat hier een uitleg of een voorbeeld. 

Slide 14 - Tekstslide

Opbouw van een alinea
Kernzin
toelichting/ uitleg
Spanning kan verschillende oorzaken hebben.
Oorzaken worden genoemd.

Slide 15 - Tekstslide

Opbouw van een alinea

Slide 16 - Tekstslide

Wat is de kernzin in de volgende alinea?
De angst voor spinnen heet ook wel spinfobie. Het is een vrees die bij heel veel mensen voorkomt, maar die we eigenlijk nooit behandelen. De meeste mensen vinden dat niet nodig; ze hebben er immers niet veel last van.
A
Zin 1
B
Zin 2
C
Zin 3

Slide 17 - Quizvraag

Uit welke twee delen is een goed geschreven alinea opgebouwd?

Slide 18 - Open vraag

Welke zin is
de kernzin?

Slide 19 - Open vraag

Wat verwacht je als vervolg op onderstaande kernzin?


Er zijn twee manieren om je voor te bereiden op een toets.
A
uitwerking
B
uitleg

Slide 20 - Quizvraag

Wat verwacht je als vervolg op onderstaande kernzin?


Van mij mogen al die smileys in berichten verboden worden.
A
uitwerking
B
uitleg

Slide 21 - Quizvraag

Handboek 1A H3
*Lezen: theorie 
     tekstopbouw blz. 151
     opbouw alinea blz. 153
*Maken:
     opdrachten 2-3-4-6-8
*Alles af? Lees de theorie 'hoofdgedachte' en hoofd- en bijzaken' en maak opdracht 15.                         

Slide 22 - Tekstslide

Lezen 3.3
Tekstopbouw:
Twee manieren van tekstopbouw kun je vinden in een tekst:

Tweedeling: inleiding - kern.
Driedeling: inleiding - kern - slot. 

Slide 23 - Tekstslide

Lezen 3.3 
Doel:
- Je kunt tekstdelen herkennen.
- Je kunt de hoofdgedachte van een tekst geven.
- Je kunt hoofd- en bijzaken vaststellen.

Slide 24 - Tekstslide

Lezen 3.3 
Inleiding
Een inleiding kan verschillende functies hebben, maar bevat altijd informatie waaruit je het onderwerp van de tekst kunt leiden.
Kern
Is het langste gedeelte van de tekst en behandelt het onderwerp in deelonderwerpen.

Slide 25 - Tekstslide

Opbouw van een alinea
De alinea's hebben meestal een duidelijke opbouw. Ze bestaan uit een hoofdmededeling en een uitleg of de uitwerking daarvan. De zin waar de hoofdmededeling in staat noemen we de kernzin. In veel alinea's staat de kernzin als 1e zin, maar die kan ook heel goed ergens anders staan. 

Slide 26 - Tekstslide

Hoofdgedachte
Hoofdgedachte
Is het belangrijkste wat een schrijver over het onderwerp zegt.
Het formuleren van de hoofdgedachte van een tekst doe je in twee stappen
- je zoekt het onderwerp van de tekst. 
- je noteert in één zin wat het belangrijkste is wat de schrijver over het onderwerp zegt. 

Slide 27 - Tekstslide

Hoofdgedachte
Tip voor het vinden van de hoofdgedachte
- Herlees de titel, inleiding en de slotalinea.
* de inleiding is soms een korte samenvatting van de tekst.
OF:
* de inleiding bevat een vraag, de slotalinea het antwoord.
* de inleiding noemt een mening, de slotalinea de conclusie.
* de slotalinea vat het belangrijkste samen. 

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Video

Om het onderwerp van een tekst te weten te komen stel je jezelf de vraag:
A
Waar gaat de tekst over?
B
Wat zegt de schrijver over het onderwerp?
C
Wat wil ik weten?
D
Wat is het belangrijkste uit de tekst?

Slide 30 - Quizvraag

Het onderwerp formuleer je:
A
in één woord
B
In een verhaal.
C
in een of een paar woord(en).
D
In een volledige zin.

Slide 31 - Quizvraag

Hoofd- en bijzaken
Hoofdzaken
Niet alles informatie in een tekst is belangrijk. Als je eent ekst wil samenvatten schrijf je alleen de hoofdzaken op, de belangrijkste dingen die in de tekst worden gezegd.

Slide 32 - Tekstslide

De hoofdgedachte van een tekst formuleer je:
A
In één woord
B
In een verhaal
C
In een paar woorden
D
In een volledige zin

Slide 33 - Quizvraag

Hoofd- en bijzaken
Bijzaken
Zijn de minder belangrijke dingen die in de tekst worden gezegd. Deze laat je weg uit een samenvatting.

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Video

Slide 36 - Video

Hoofdzaak is
A
minder belangrijke informatie over de tekst
B
belangrijke informatie over de tekst
C
informatie die je weg kunt laten

Slide 37 - Quizvraag

Een bijzaak is
A
Minder belangrijke informatie in de tekst
B
Belangrijke informatie in de tekst
C
noemen het onderwerp van de alinea

Slide 38 - Quizvraag

Leesvaardigheid 3.3
Werk les 16-5-2024
Lezen:  leerteksten hoofdstuk 3 
Maken: opdracht 2-4-6-8-15
Controleer de antwoorden!

Huiswerk 17-5-2024
opdrachten afmaken            
filmpje verwijswoorden bekijken (zie ook link studiewijzer ItsLearning)

Slide 39 - Tekstslide

Verwijswoorden
De volgende vragen gaan over het filmpje. 

Slide 40 - Tekstslide

Verwijswoorden gebruik je in een tekst omdat
A
verwijswoorden handig zijn om te gebruiken
B
het lezen hierdoor gemakkelijker wordt
C
de schrijver niet steeds hetzelfde woord wil gebruiken
D
de schrijver lui is

Slide 41 - Quizvraag

Waar moet je rekening mee houden als je een verwijswoord gebruikt:
A
met de woorden
B
met een zin
C
met de uitgangen van de woorden
D
met het woordgeslacht van de woorden

Slide 42 - Quizvraag

Een verwijswoord kan ook verwijzen naar een volledige zin.
Deze uitspraak is
A
waar
B
niet waar
C
weet ik niet

Slide 43 - Quizvraag