dinsdag 13 april

Dinsdag 13 april 2021
09.00 - 09.30 uur Inloop
13.00 - 14.00 uur Rekenen
09.30 - 10.15 uur Begrijpend lezen
tekst uit het nieuwe boek

14.00 - 14.30 uur Grammatica
de gebiedende wijs
10.15 - 10.30 uur Pauze
14.30 - 15.00 uur Quizlet
Woorden thema 20 Straatcultuur

10.30 - 11.00 uur Schrijven

11.00 - 11.45 uur Woordenschat
Woorden thema 20 Straatcultuur
11.45- 12.30 uur Disk/de Sprong
Disk: zelfstandig werken
De Sprong: samen met de docent
12.30 - 13.00 uur Pauze
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Middelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Dinsdag 13 april 2021
09.00 - 09.30 uur Inloop
13.00 - 14.00 uur Rekenen
09.30 - 10.15 uur Begrijpend lezen
tekst uit het nieuwe boek

14.00 - 14.30 uur Grammatica
de gebiedende wijs
10.15 - 10.30 uur Pauze
14.30 - 15.00 uur Quizlet
Woorden thema 20 Straatcultuur

10.30 - 11.00 uur Schrijven

11.00 - 11.45 uur Woordenschat
Woorden thema 20 Straatcultuur
11.45- 12.30 uur Disk/de Sprong
Disk: zelfstandig werken
De Sprong: samen met de docent
12.30 - 13.00 uur Pauze

Slide 1 - Tekstslide

Zoek de dieren in de zin
Waar in de zin staan de dieren? 
Voorbeeld:
Hij is de laatste tijd erg moe. Hij slaapt wel tot elf uur.

Slide 2 - Tekstslide

Begrijpend lezen
Samen maken we de les uit een nieuw boek

Slide 3 - Tekstslide

Pauze
    Pauze 
timer
15:00

Slide 4 - Tekstslide

Schrijven
Schrijf je brief aan...............................
  • bedenk wat je wilt schrijven
  • schrijf de kernwoorden van je brief op een kladpapier;
  • ga daarna pas de zinnen schrijven;
Jouw verhaal bevat minimaal:
  • 12  zinnen; daarin moeten staan.........................
  • 3 vraagzinnen;        3 zinnen met een voltooid deelwoord
  • 3 zinnen met een voegwoord zoals: en of maar of want, Eerst de komma dan het voegwoord Let op .....geen komma bij     en  
  • Natuurlijk .......hoofdletters bij namen en aan het begin van de zin........en vergeet de punten niet. 

Slide 5 - Tekstslide

Woordenschat
Vandaag leer je vijf (nieuwe) woorden bij het thema Overtuigen.
Schrijf het woord op en ook de betekenis.

Slide 6 - Tekstslide

klagen
  • zeggen dat je niet tevreden bent over iets;
  • zeggen dat je ergens last van hebt;
  • ander woord: zeuren of mopperen
  • Een klacht indienen = klagen
  • Zin: Mijn schoen is kapot en deze was net nieuw. Ik ga klagen bij de winkel.
  • Zin: Niet zo klagen over het weer!

Slide 7 - Tekstslide

het project
  • iets wat je maakt of doet en waar je langere tijd mee bezig bent;
  • een project kan voor school zijn of iets wat je doet in je vrije tijd;
  • Zin: Mijn broer maakt  zijn oude fiets weer helemaal als nieuw. Dat is een lang project.
  • Ik laat een nieuw huis bouwen, dat is een groot project.



Slide 8 - Tekstslide

veroorzaken
  • werkwoord: ik veroorzaak, hij veroorzaakt, wij veroorzaken;
  • de oorzaak zijn van iets; jij bent de reden dat iets gebeurt;
  • omschrijving: er voor zorgen dat...... = veroorzaken
  • zin: Mijn moeder heeft een ongeluk veroorzaakt. Zij heeft een fietser aangereden.
  • Zin: Je veroorzaakt een ongeluk als je door rood licht rijdt.
  • De regen zorgt er voor dat de rivier overstroomt.
  • De regen veroorzaakt de overstroming.

Slide 9 - Tekstslide

zonde
  • dit zeg je wanneer je het jammer vindt dat iets gebeurt;
  • dit zeg je wanneer je het vervelend vindt dat iets gebeurt;
  • Zin: Het is echt zonde dat wij volgend jaar op een andere school zitten.
  • Zin: Mijn nieuwe mobiel is nu al kapot, dat is echt zonde!
  • Zin: Er zit een gat in mijn shirt, wat zonde!

Slide 10 - Tekstslide

de positie   
  • de toestand waarin iets of iemand zich bevindt
  •  waar iemand is (op welke plaats/op welke plek)     
  • De manier waarop iemand zit of staat  


  • zin: Mijn twee beste vrienden hebben ruzie met elkaar. Ik ben nu in een moeilijke positie. Voor wie  moet ik kiezen?

Slide 11 - Tekstslide

Welke afbeelding hoort bij het woord:
het project
A
B
C
D

Slide 12 - Quizvraag

Welke afbeelding hoort bij het woord:
zonde
Er zijn meer antwoorden mogelijk.

A
B
C
D

Slide 13 - Quizvraag

Welk woord hoort bij het woord:
de positie
Er zijn meer antwoorden mogelijk!
A
B
C
D

Slide 14 - Quizvraag

In welke zin wordt er 'een project' bedoeld?
A
Ik moet mijn huiswerk maken. Ik ben over een half uur wel klaar.
B
Ik moet mijn huis zelf bouwen. Dat duurt wel 1 jaar.
C
Ik moet naar de kapper. Dat duurt ongeveer een uurtje.
D
Ik ga nieuwe kleren kopen. Dat duurt een middag.

Slide 15 - Quizvraag

Waar klagen de mensen in Nederland het meeste over?
het weer
hoe duur alles is
dat de trein weer vertraging heeft
hoe druk het op straat is

Slide 16 - Poll

Wat betekent:
veroorzaken
Er zijn 2 goede antwoorden.
A
Iets gebeurt zomaar, zonder reden
B
Iets gebeurt door wat jij hebt gedaan.
C
De reden waarom iets gebeurt.
D
Het gevolg van iets.

Slide 17 - Quizvraag

Wat betekent:
de positie
A
waar je bent (op welke plaats)
B
hoe iemand zich voelt
C
of mensen je aardig vinden
D
de situatie waarin je zit.

Slide 18 - Quizvraag

luisteren
welk woord hoort in de zin?
Welk woord hoort in de zin? 
Schrijf alleen het woord op, niet de hele zin!

Slide 19 - Tekstslide

Zinnen schrijven

Maak zinnen met de woorden.
Regels:
- denk aan de leestekens en hoofdletters;
- je schrijft minimaal 3 zinnen

De woorden: klagen, het project, veroorzaken, zonde, de positie

Slide 20 - Tekstslide

Rekenen
Je werkt in je werkboek.
In het werkboek staat soms een opdracht of een uitlegfilm die je moet maken/bekijken op je laptop.

Slide 21 - Tekstslide

Grammatica
Aan het einde van de les:
  • weet je wat de gebiedende wijs is;
  • kan je de gebiedende wijs toepassen;
  • kan je de gebiedende wijs herkennen in een video

Slide 22 - Tekstslide

Wat is de gebiedende wijs?
Gebieden betekent: zeggen/bepalen wat iemand moet doen.
Je herkent het aan:  
- het werkwoord staat vaak aan het begin van de zin. Maak de keuken schoon.
- er staat vaak een uitroepteken aan het eind van de zin. Voorbeeld: Loop eens sneller door!
- Je hoort: nadruk in de zin. Het klinkt harder.
Voorbeelden:
Je zegt tegen iemand dat hij moet zitten: Ga  zitten.
Je moeder zegt tegen jou dat je je kamer moet opruimen: Ruim jouw kamer op.
De docent zegt dat je de toets moet maken: Maak jouw toets.
Let op: als je 'u' gebruikt, mag je dat er wel bij schrijven! Komt U binnen en gaat U zitten.
Kan je zelf een voorbeeld bedenken van de gebiedende wijs?

Slide 23 - Tekstslide

Opdracht
  • we kijken de video: welke vormen van de gebiedende wijs hoor je? Schrijf deze op! We kijken de video 2 keer. De eerste keer kijk en luister je. De tweede keer schrijf je de gebiedende wijs op.maak het werkbladLink naar de video: 
  • klik hier (vanaf ongeveer 1.30)

  • maak het werkblad



Link naar de video: klik hier (vanaf ongeveer 1.30)

Slide 24 - Tekstslide