3 vraagzinnen; 3 zinnen met een voltooid deelwoord
3 zinnen met een voegwoord zoals: en of maar of want, Eerst de komma dan het voegwoordLet op .....geen komma bijen
Natuurlijk .......hoofdletters bij namen en aan het begin van de zin........en vergeet de punten niet.
Slide 5 - Tekstslide
Woordenschat
Vandaag leer je vijf (nieuwe) woorden bij het thema Overtuigen.
Schrijf het woord op en ook de betekenis.
Slide 6 - Tekstslide
klagen
zeggen dat je niet tevreden bent over iets;
zeggen dat je ergens last van hebt;
ander woord: zeuren of mopperen
Een klacht indienen = klagen
Zin: Mijn schoen is kapot en deze was net nieuw. Ik ga klagen bij de winkel.
Zin: Niet zo klagen over het weer!
Slide 7 - Tekstslide
het project
iets wat je maakt of doet en waar je langere tijd mee bezig bent;
een project kan voor school zijn of iets wat je doet in je vrije tijd;
Zin: Mijn broer maakt zijn oude fiets weer helemaal als nieuw. Dat is een lang project.
Ik laat een nieuw huis bouwen, dat is een groot project.
Slide 8 - Tekstslide
veroorzaken
werkwoord: ik veroorzaak, hij veroorzaakt, wij veroorzaken;
de oorzaak zijn van iets; jij bent de reden dat iets gebeurt;
omschrijving: er voor zorgen dat...... = veroorzaken
zin: Mijn moeder heeft een ongeluk veroorzaakt. Zij heeft een fietser aangereden.
Zin: Je veroorzaakt een ongeluk als je door rood licht rijdt.
De regen zorgt er voor dat de rivier overstroomt.
De regen veroorzaakt de overstroming.
Slide 9 - Tekstslide
zonde
dit zeg je wanneer je het jammer vindt dat iets gebeurt;
dit zeg je wanneer je het vervelend vindt dat iets gebeurt;
Zin: Het is echt zonde dat wij volgend jaar op een andere school zitten.
Zin: Mijn nieuwe mobiel is nu al kapot, dat is echt zonde!
Zin: Er zit een gat in mijn shirt, wat zonde!
Slide 10 - Tekstslide
de positie
de toestand waarin iets of iemand zich bevindt
waar iemand is (op welke plaats/op welke plek)
De manier waarop iemand zit of staat
zin: Mijn twee beste vrienden hebben ruzie met elkaar. Ik ben nu in een moeilijke positie. Voor wie moet ik kiezen?
Slide 11 - Tekstslide
Welke afbeelding hoort bij het woord: het project
A
B
C
D
Slide 12 - Quizvraag
Welke afbeelding hoort bij het woord: zonde Er zijn meer antwoorden mogelijk.
A
B
C
D
Slide 13 - Quizvraag
Welk woord hoort bij het woord: de positie Er zijn meer antwoorden mogelijk!
A
B
C
D
Slide 14 - Quizvraag
In welke zin wordt er 'een project' bedoeld?
A
Ik moet mijn huiswerk maken. Ik ben over een half uur wel klaar.
B
Ik moet mijn huis zelf bouwen. Dat duurt wel 1 jaar.
C
Ik moet naar de kapper. Dat duurt ongeveer een uurtje.
D
Ik ga nieuwe kleren kopen. Dat duurt een middag.
Slide 15 - Quizvraag
Waar klagen de mensen in Nederland het meeste over?
het weer
hoe duur alles is
dat de trein weer vertraging heeft
hoe druk het op straat is
Slide 16 - Poll
Wat betekent: veroorzaken Er zijn 2 goede antwoorden.
A
Iets gebeurt zomaar, zonder reden
B
Iets gebeurt door wat jij hebt gedaan.
C
De reden waarom iets gebeurt.
D
Het gevolg van iets.
Slide 17 - Quizvraag
Wat betekent: de positie
A
waar je bent (op welke plaats)
B
hoe iemand zich voelt
C
of mensen je aardig vinden
D
de situatie waarin je zit.
Slide 18 - Quizvraag
luisteren
welk woord hoort in de zin?
Welk woord hoort in de zin?
Schrijf alleen het woord op, niet de hele zin!
Slide 19 - Tekstslide
Zinnen schrijven
Maak zinnen met de woorden.
Regels:
- denk aan de leestekens en hoofdletters;
- je schrijft minimaal 3 zinnen
De woorden: klagen, het project, veroorzaken, zonde, de positie
Slide 20 - Tekstslide
Rekenen
Je werkt in je werkboek.
In het werkboek staat soms een opdracht of een uitlegfilm die je moet maken/bekijken op je laptop.
Slide 21 - Tekstslide
Grammatica
Aan het einde van de les:
weet je wat de gebiedende wijs is;
kan je de gebiedende wijs toepassen;
kan je de gebiedende wijs herkennen in een video
Slide 22 - Tekstslide
Wat is de gebiedende wijs?
Gebieden betekent: zeggen/bepalen wat iemand moet doen.
Je herkent het aan:
- het werkwoord staat vaak aan het begin van de zin. Maak de keuken schoon.
- er staat vaak een uitroepteken aan het eind van de zin. Voorbeeld: Loop eens sneller door!
- Je hoort: nadruk in de zin. Het klinkt harder.
Voorbeelden:
Je zegt tegen iemand dat hij moet zitten: Ga zitten.
Je moeder zegt tegen jou dat je je kamer moet opruimen: Ruim jouw kamer op.
De docent zegt dat je de toets moet maken: Maak jouw toets.
Let op: als je 'u' gebruikt, mag je dat er wel bij schrijven! Komt U binnen en gaat U zitten.
Kan je zelf een voorbeeld bedenken van de gebiedende wijs?
Slide 23 - Tekstslide
Opdracht
we kijken de video: welke vormen van de gebiedende wijs hoor je? Schrijf deze op! We kijken de video 2 keer. De eerste keer kijk en luister je. De tweede keer schrijf je de gebiedende wijs op.maak het werkbladLink naar de video:
klik hier (vanaf ongeveer 1.30)
maak het werkblad
Link naar de video: klik hier (vanaf ongeveer 1.30)