woensdag 14 april 2021

Woensdag 14 april 2021
09.00 - 09.15 uur Inloop
13.00 - 14.00 uur Rekenen
09.15 - 10.15 uur Sport
14.00 - 14.30 uur Luisteren
10.15 - 10.30 uur Pauze
14.30 - 15.00 uur Herhaling woordjes
Woorden thema 20 Straatcultuur

10.30 - 11.30 uur Burgerschap
'Alle stemmen tellen', les 1 ('Wie is de baas van Nederland?')
11.30 - 12.00 uur Spreken
12.00- 12.30 uur Woordenschat
Woorden thema 20 Straatcultuur
12.30 - 13.00 uur Pauze
1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Middelbare schoolvmbo lwooLeerjaar 1

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Woensdag 14 april 2021
09.00 - 09.15 uur Inloop
13.00 - 14.00 uur Rekenen
09.15 - 10.15 uur Sport
14.00 - 14.30 uur Luisteren
10.15 - 10.30 uur Pauze
14.30 - 15.00 uur Herhaling woordjes
Woorden thema 20 Straatcultuur

10.30 - 11.30 uur Burgerschap
'Alle stemmen tellen', les 1 ('Wie is de baas van Nederland?')
11.30 - 12.00 uur Spreken
12.00- 12.30 uur Woordenschat
Woorden thema 20 Straatcultuur
12.30 - 13.00 uur Pauze

Slide 1 - Tekstslide

Sport!

Slide 2 - Tekstslide

Pauze
    Pauze 
timer
15:00

Slide 3 - Tekstslide

Burgerschap
We gaan leren hoe de Nederlandse politiek werkt. We weten straks wat de woorden 'regering', 'parlement', 'minister' en 'verantwoordelijk' betekenen.

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Waar of niet waar?
Vanaf 1848 is de koning niet meer de baas van Nederland.

Slide 7 - Tekstslide

Waar of niet waar?
De regering krijgt in 1848 de meeste macht.

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Waar of niet waar?
De koning en de ministers zijn samen het parlement.

Slide 11 - Tekstslide

Waar of niet waar?
Ministers zijn verantwoordelijk voor het besturen van het land.

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Waar of niet waar?
Koning Willem-Alexander is ons staatshoofd.

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Video

Slide 16 - Tekstslide

Vul de ontbrekende woorden in. Kies uit:
symbolische - macht - het parlement - de minister - politiek - de regering - officiële - de koning
.1. gaat over hoe het land bestuurd wordt. De koning en de ministers zijn samen .2.. .3.. bestaat uit de Eerste en Tweede Kamer. Je kunt zeggen dat .4. ‘het gezicht’ is van Nederland. Maar hij heeft weinig .5.. Het parlement en de ministers maken samen de plannen voor Nederland. .6. van Financiën is bijvoorbeeld verantwoordelijk voor het geld in Nederland. De koning heeft in Nederland vooral een .7. functie. We noemen hem het staatshoofd. Bij veel .8. gebeurtenissen is hij aanwezig, zoals bij de opening van een nieuw belangrijk museum.

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Spreken
We gaan praten over vooroordelen. Waar denk je aan als je het woord 'hangjongeren' hoort of leest?

Slide 19 - Tekstslide

We bespreken de volgende vragen:
[Een vooroordeel is bijvoorbeeld: blonde vrouwen zijn dom.]

    Welke vooroordelen zijn er van Nederlanders over buitenlanders?
    En van buitenlanders over Nederlanders?
    En van buitenlanders over elkaar?
    En van jongens over meisjes en meisjes over jongens?
    Welke vooroordelen zijn er over meisjes met een hoofddoek?
    En over mensen met een handicap?

Slide 20 - Tekstslide

Woordenschat
Vandaag leer je vijf (nieuwe) woorden bij het thema Overtuigen.
Schrijf het woord op en ook de betekenis.

Slide 21 - Tekstslide

klagen
  • zeggen dat je niet tevreden bent over iets;
  • zeggen dat je ergens last van hebt;
  • ander woord: zeuren of mopperen
  • Een klacht indienen = klagen
  • Zin: Mijn schoen is kapot en deze was net nieuw. Ik ga klagen bij de winkel.

Slide 22 - Tekstslide

het project
  • iets wat je maakt of doet en waar je langere tijd mee bezig bent;
  • een project kan voor school zijn of iets wat je doet in je vrije tijd;
  • Zin: Mijn broer maakt  zijn oude fiets weer helemaal als nieuw. Dat is een lang project.

Slide 23 - Tekstslide

veroorzaken
  • werkwoord: ik veroorzaak, hij veroorzaakt, wij veroorzaken;
  • de oorzaak zijn van iets; jij bent de reden dat iets gebeurt;
  • zorgen voor;
  • zin: Mijn moeder heeft een ongeluk veroorzaakt. Zij heeft een fietser aangereden.

Slide 24 - Tekstslide

zonde
  • dit zeg je wanneer je het jammer vindt dat iets gebeurt;
  • dit zeg je wanneer je het vervelend vindt dat iets gebeurt;
  • Zin: Het is echt zonde dat wij volgend jaar op een andere school zitten.
  • Zin: Mijn nieuwe schoenen zijn nu al kapot. Dat is echt zonde.

Slide 25 - Tekstslide

de positie
  • de toestand waarin iets of iemand zich bevindt;
  • waar iemand is (op welke plaats);
  • zin: Mijn twee beste vrienden hebben ruzie met elkaar. Ik ben nu in een moeilijke positie. Voor wie  moet ik kiezen?

Slide 26 - Tekstslide

In welke zin wordt het goede voorbeeld gegeven van het woord:
het project
A
Ik moet mijn huiswerk maken. Ik ben denk ik met een half uur wel klaar.
B
Ik moet mijn huis zelf bouwen. Dat duurt wel 1 jaar.
C
Ik moet naar de kapper. Dat duurt ongeveer een uurtje.
D
Ik ga nieuwe kleren kopen. Dat duurt een middag.

Slide 27 - Quizvraag

Waar klagen de mensen in Nederland het meeste over?
het weer
hoe duur alles is
dat de trein weer vertraging heeft
hoe druk het op straat is

Slide 28 - Poll

Wat betekent:
veroorzaken
A
Iets gebeurt zomaar, zonder reden
B
iets gebeurt door wat jij hebt gedaan.

Slide 29 - Quizvraag

Wat betekent:
de positie
A
waar je bent (op welke plaats)
B
hoe iemand zich voelt
C
of mensen je aardig vinden
D
of je ruzie hebt met mensen

Slide 30 - Quizvraag

Geef een ander woord voor:
zonde

Slide 31 - Open vraag

Opdracht: welk woord hoort in de zin?
Welk woord hoort in de zin? Schrijf alleen het woord op, niet de hele zin!

Slide 32 - Tekstslide

Mijn vader en moeder hebben ruzie. Ik sta er tussen in. Ik bevind mij in een moeilijke.................

Slide 33 - Open vraag

Ik wil mijn tuin helemaal veranderen. Dit..............gaat wel een paar weken duren.

Slide 34 - Open vraag

De leerlingen van deze klas...................gelukkig nooit problemen in de klas.

Slide 35 - Open vraag

Zinnen maken

Maak zinnen met de woorden.
Regels:
- denk aan de leestekens en hoofdletters;
- je schrijft minimaal 3 zinnen

De woorden: klagen, het project, veroorzaken, zonde, de positie

Slide 36 - Tekstslide

Pauze
    Pauze 
timer
30:00

Slide 37 - Tekstslide

Rekenen
Je werkt in je werkboek.
In het werkboek staat soms een opdracht of een uitlegfilm die je moet maken/bekijken op je laptop.
Maar eerst: Kahoot hoofdrekenen

Slide 38 - Tekstslide

Jeugdjournaal
We kijken het Jeugdjournaal. Maak drie vragen over het Jeugdjournaal. Stel deze vragen aan een klasgenoot. Weet je klasgenoot het antwoord?

Slide 39 - Tekstslide

Slide 40 - Link