Paragraaf 1.4 Neerslag

1.4 De zon als motor: neerslag
1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
AardrijkskundeMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 4

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

1.4 De zon als motor: neerslag

Slide 1 - Tekstslide

1.1 Het weer en klimaat
Hoofdstuk 1: Weer en Klimaat
1.2 De zon als motor
1.3 Luchtdruk en wind
1.4 Neerslag
Deelvraag: Hoe ontstaat neerslag?
1.5 Motor van luchtcirculatie

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen 1.4
Aan het einde van de les:
  • Kun je uitleggen waarom op plaatsen waar (warme) lucht opstijgt, neerslag kan ontstaan.
  • Kun je uitleggen waarom uit sommige wolken geen neerslag valt en je gebruikt hierbij de begrippen luchtvochtigheid en grootte van de waterdruppels.
  • Kun je uitleggen waarom op plaatsen waar (koude) lucht in de atmosfeer daalt, geen neerslag zal ontstaan.
  • Kun je drie soorten neerslag herkennen in een afbeelding en uitleggen hoe deze soorten neerslag ontstaan.
  • Kun je de waterkringloop in een afbeelding herkennen en daarbij de verschillende onderdelen van de waterkringloop benoemen.


Tijdens de uitleg:
 ben je stil,
steek je je hand op als je mee wilt doen
 maak je aantekeningen

Slide 3 - Tekstslide

Luchtvochtigheid en het ontstaan van wolken
  • Hoe ontstaat neerslag

  • 1. Zon verwarmt de aarde / water .
  • 2. Warme lucht verdampt en stijgt op.
  • 3. Lucht die opstijgt koelt af.
  • 4. Er ontstaat condensatie en er vormen zich kleine waterdruppeltjes(wolken).
  • 5. Als de druppeltjes te zwaar worden kunnen ze niet meer blijven zweven maar vallen door de zwaartekracht naar beneden: NEERSLAG
Maak aantekeningen!!

Slide 4 - Tekstslide

Soorten neerslag
  • Er zijn 3 soorten neerslag:

  • 1. Stijgingsneerslag 

  • 2. Frontale neerslag 

  • 3. Stuwingsneerslag 

Maak aantekeningen!!

Slide 5 - Tekstslide

Stijgingsneerslag
  • 1. Stijgingsneerslag:
  • Neerslag die je vooral tegenkomt in de tropen ( evenaar)
  • In de tropen is het altijd warm.
  • Warme lucht stijgt op en als het opstijgt koelt het af.
  • Condensatie -  wolken - regendruppels.
  • Als regendruppels zwaar genoeg zijn vallen ze naar beneden.


Maak aantekeningen!!

Slide 6 - Tekstslide

Stijgingsneerslag

Slide 7 - Tekstslide

Stuwingsneerslag
  • 2. Stuwingsneerslag
  • Neerslag die ontstaat in gebieden met gebergten.

  • 1. Loefzijde van de berg: Warme lucht stijgt op, koelt af, condensatie, wolken en neerslag.
  • 2. Lijzijde / Regenschaduw: Warme lucht daalt, wolken lossen op, droog + geen neerslag.


Maak aantekeningen!!

Slide 8 - Tekstslide

Stuwingsneerslag in de loefzijde

Slide 9 - Tekstslide

Frontale neerslag
  • 3. Frontale neerslag (depressies)
  • Ontstaat vooral in West - Europa.

  • 1. Warme en koude lucht botsen / de plek waar ze elkaar raken noem je een front.
  • 2. Warme en koude lucht kunnen niet mengen dus warme lucht stijgt op en koelt af.
  • 3. Condensatie / wolken / neerslag.


Maak aantekeningen!!

Slide 10 - Tekstslide

Frontale neerslag

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Video

De waterkringloop

Slide 13 - Tekstslide

Waterkringloop
  • 1. Zon verwarmt water, er ontstaat waterdamp.
  • 2. Waterdamp stijgt op en koelt af.
  • 3. Er ontstaat condensatie - wolken - regendruppels.
  • 4. Neerslag op zee of op land.
  • Neerslag op zee: Korte waterkringloop - Neerslag op land: Lange waterkringloop

  • Neerslag op land komt altijd terug in zee door:

  • 1. Afstromen ( door meren, rivieren etc.)
  • 2. Infiltratie ( Via grondwater)
Maak aantekeningen!!

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Video

Slide 16 - Video

Vragen?

Slide 17 - Tekstslide

Aan de slag

Ga naar H1.4 Weer en Klimaat

Maak: 2 t/m 7 + samenvatting (opdr.9)

Slide 18 - Tekstslide

HERHALING
Paragraaf 1.4
Neerslag

Slide 19 - Tekstslide

Het overgaan van waterdamp (gasfase) in water (vloeibare fase) noem je...
A
Verdamping
B
Infiltratie
C
Condenseren

Slide 20 - Quizvraag

Welke drie soorten van neerslag heb je geleerd?

Slide 21 - Open vraag

Stijgingsneerslag
Frontale neerslag
Stuwingsneerslag

Slide 22 - Sleepvraag

Stijgingsneerslag ontstaat vaak in ...
A
West - Europa
B
De tropen
C
Koude gebieden
D
woestijnen

Slide 23 - Quizvraag

Hoe ontstaat stijgingsneerslag?

Slide 24 - Open vraag

Waar ontstaat frontale neerslag?
A
In koude gebieden
B
West - Europa
C
In woestijnen
D
Rondom de evenaar

Slide 25 - Quizvraag

Hoe ontstaat frontale neerslag?

Slide 26 - Open vraag

Sleep de woorden naar de goede plek in de tekening
Loefzijde
Lijzijde
Stuwingsregen
Regenschaduw

Slide 27 - Sleepvraag

In een waterkringloop onderscheiden we:
1. condensatie
2. infiltratie
3. neerslag
4. ondergrondse afstroming
5. verdamping

Welke stappen vinden achtereenvolgens plaats in de waterkringloop als je begint bij oceanen en zeeën?
A
1 - 3 - 4 - 2 - 5
B
1 - 5 - 3 - 4 - 2
C
5 - 4 - 1 - 3 - 2
D
5 - 1 - 3 - 2 - 4

Slide 28 - Quizvraag

Welke twee onderdelen van de waterkringloop behoren tot de KORTE waterkringloop
A
Afstroming en condensatie
B
Afstroming en infiltratie
C
Condensatie en verdamping
D
Verdamping en infiltratie

Slide 29 - Quizvraag

Op welke twee manieren komt in de (lange) waterkringloop neerslag altijd weer terug in zee?

Slide 30 - Open vraag

Sleep de woorden naar het juiste begrip. Welke woorden horen er bij het weer? En welke horen er bij het klimaat? 
Weer
Klimaat
De toestand van de atmosfeer op een bepaald moment en op een bepaalde plaats.
Het gemiddelde weer in een gebied, berekend over een periode van dertig jaar.
Is een momentopname
Morgen is er vrij veel bewolking en in het noorden en oosten kan in de ochtend plaatselijk een beetje regen vallen. 
Gemiddeld het hele jaar nooit kouder dan 18 graden
Neerslag in alle seizoenen

Slide 31 - Sleepvraag

Welke weerelementen worden er op het weerbericht altijd genoemd?
A
temperatuur, wind, neerslag en bewolkingsgraad
B
mooi weer, neerslag, sneeuw, bewolkingsraad
C
temperatuur, zonkracht, neerslag, bewolkingsgraad
D
uv-staling, temperatuur, neerslag, bewolkingsgraad.

Slide 32 - Quizvraag

Welke klimaatfactor is dit?
A
breedteligging
B
hoogteligging
C
ligging van warme of koude zeestromen
D
gesteldheid aardoppervlak

Slide 33 - Quizvraag

Welke klimaatfactor is dit?
A
breedteligging
B
hoogteligging
C
ligging van warme of koude zeestromen
D
gesteldheid van het aardoppervlak

Slide 34 - Quizvraag

Welke temperatuurfactor is dit?
A
breedteligging
B
hoogteligging
C
windrichting
D
gesteldheid aardoppervlak

Slide 35 - Quizvraag

Hoe lager de breedteligging van een plaats, hoe kouder het is
A
Waar
B
Niet waar

Slide 36 - Quizvraag

Welk klimaat heeft Nederland?
A
landklimaat
B
tropisch klimaat
C
gematigd zeeklimaat
D
koud klimaat

Slide 37 - Quizvraag

Een lijn die gebieden met dezelfde luchtdruk met elkaar verbindt noem je
A
barometer
B
Hectopascal
C
isofix
D
isobaar

Slide 38 - Quizvraag

Bij een lage luchtdruk is er meestal (maar niet altijd!)kans op
A
neerslag
B
droog weer

Slide 39 - Quizvraag

Klimaat met weinig neerslag
Klimaat met zachte winters en koele zomers
Klimaat waar het vaak vriest
Klimaat met hoge temperaturen en veel neerslag
Klimaat met warme zomers en koude winters
Zeeklimaat
Landklimaat
Tropisch klimaat
Droog klimaat
Koud klimaat

Slide 40 - Sleepvraag

Droog klimaat
Tropisch klimaat
Gematigd klimaat

Slide 41 - Sleepvraag


A
Tropisch klimaat
B
Droog klimaat
C
Gematigd klimaat
D
Nat klimaat

Slide 42 - Quizvraag


A
Tropisch klimaat
B
Droog klimaat
C
Zee (Gematigd) klimaat
D
Pool klimaat

Slide 43 - Quizvraag