4H : Capítulo 1 PA4 - Herhaling Grammatica Bron B en C
¡Bienvenidos a la clase de español!
Capítulo 1. Vamos de rebajas
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpaansMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4
In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
¡Bienvenidos a la clase de español!
Capítulo 1. Vamos de rebajas
Slide 1 - Tekstslide
Het lesdoel:
HERHALEN:
a) de futuro
b) de persoonlijke voornaamwoorden
Slide 2 - Tekstslide
De futuro
Zie boek blz 30, Grammatica Bron C
Slide 3 - Tekstslide
Welke grammatica gebruik je om te vertellen wat je (concrete) plannen zijn?
A
de futuro
B
ir + a + infinitief
Slide 4 - Quizvraag
Welke grammatica gebruik je om een voorspelling te doen, over de toekomst?
A
de futuro
B
ir + a + infinitief
Slide 5 - Quizvraag
De futuro vervoeg je als volgt:
A
infinitief + uitgangen
B
stam ww + uitgangen
Slide 6 - Quizvraag
Wat is de juiste vervoeging van "ik zal werken"?
A
trabajaré
B
trabajé
C
trabajo
D
trabajaro
Slide 7 - Quizvraag
Wat is de juiste vervoeging van "jij zult studeren"?
A
estudias
B
estudiarás
C
estudies
D
estudiars
Slide 8 - Quizvraag
Wat is de juiste vervoeging van "hij/zij zal schrijven"?
A
escribas
B
escriba
C
escribirá
D
escribe
Slide 9 - Quizvraag
Welke werkwoorden zijn onregelmatig in de futuro?
A
vivir - hacer
B
decir - hablar
C
comer - poder
D
saber - tener
Slide 10 - Quizvraag
Zet het ww in de futuro.
Mañana yo (comprar = kopen) ___ una entrada al concierto.
Slide 11 - Open vraag
Zet het ww in de futuro.
El fin de semana tú (ir = gaan) irás al cumpleaños de tu mejor amiga.
Slide 12 - Open vraag
Zet het ww in de futuro.
Nosotros (tener que = moeten) tendremos que estudiar mucho para los exámenes.
Slide 13 - Open vraag
Zet het ww in de futuro.
Pronto (empezar = beginnen) empezarán las rebajas.
Slide 14 - Open vraag
De persoonlijke voornaamwoorden
Zie boek blz 16, Grammatica Bron B
Slide 15 - Tekstslide
Vervang het lijdend voorwerp door een persoonlijk voornaamwoord. En schrijf de zin opnieuw op.
1. He comprado unos vaqueros en Zara. los > Los he comprado en Zara. 2. Quiero tener un abrigo nuevo. lo > Lo quiero tener. / Quiero tenerlo. 3. Carola lleva una falda muy cara. la > Carola la lleva. 4. He visto unas zapatillas muy chulas. las > Las he visto.
Slide 16 - Open vraag
Vervang het meewerkend voorwerp door een persoonlijk voornaamwoord. Schrijf de zin opnieuw op.
1. Mi madre trae unos zapatos nuevos a mi hermano y a mí. nos > Mi madre nos trae unos zapatos nuevos. 2. Yo quiero preparar una cena especial para ti. te > Yo te quiero prepara una cena especial. Yo quiero prepararte una cena especial. 3. Yo compro el abrigo para Javi. le > Yo le compro el abrigo.
Slide 17 - Open vraag
nos - los > Mi madre nos los trae. 2. Yo quiero preparar una cena especial para ti. te - la > Yo quiero preparártela / Yo te la quiero preparar. 3. Yo compro el abrigo para Javi. le - lo > Yo le lo compro > Yo se lo compro.