Herhalen zelfstandige naamwoorden en participium

Herhalen zelfstandige naamwoorden en participium
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
LatijnMiddelbare schoolvmbo lwooLeerjaar 3

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Herhalen zelfstandige naamwoorden en participium

Slide 1 - Tekstslide

Hoe weet je of een bijvoeglijk naamwoord bij een zelfstandig naamwoord hoort in het Latijn?
A
De uitgangen zijn hetzelfde
B
Naamval, getal en geslacht zijn hetzelfde
C
Ze hebben evenveel letters
D
Ze staan naast elkaar

Slide 2 - Quizvraag

Hoeveel verbuigingsgroepen heeft het Latijnse zelfstandig naamwoord?
A
2
B
3
C
4
D
5

Slide 3 - Quizvraag

Zelfstandige naamwoorden uit het Latijn die eindigen op -us krijgen in het meervoud een -i in plaats van -us.
politicus-politici
A
niet waar
B
waar

Slide 4 - Quizvraag

Servi is een:
A
gen.ev.
B
dat.ev.
C
abl.ev.
D
nom.mv.

Slide 5 - Quizvraag

puella kan de volgende naamvallen zijn:
A
nom.ev.
B
abl.ev.
C
vocativus.ev.
D
alle drie

Slide 6 - Quizvraag

rei is een:
A
gen.ev.
B
dat.ev.
C
nom.mv.
D
alle drie

Slide 7 - Quizvraag

'manus' kan vier naamvallen zijn.
A
waar
B
niet waar

Slide 8 - Quizvraag

Hoe vertaal je:
servus lacrimans exit
A
de slaaf die huilt gaat naar buiten
B
de slaaf die naar buiten gaat huilt

Slide 9 - Quizvraag

Hoe zeg je in het Latijn:
'de geroepen slaaf'
A
servus vocans
B
servus vocatus

Slide 10 - Quizvraag

welke vorm is een dativus?
A
feminae vocantis
B
feminam lacrimantem
C
feminis lacrimantibus
D
feminas lacrimantes

Slide 11 - Quizvraag

Hoe vertaal je:
Servus lacrimantem feminam audit.
A
De slaaf hoort de vrouw, terwijl hij huilt.
B
De vrouw hoort de slaaf die huilt.
C
De slaaf hoort de vrouw, die huilt.
D
De huilende slaaf hoort de vrouw.

Slide 12 - Quizvraag

manum trementem
Deze vorm is een:
A
nom.ev.
B
acc.ev.
C
gen.mv.
D
acc.mv.

Slide 13 - Quizvraag

Welke vorm congrueert met
'regum'?
A
fortem
B
forte
C
fortium
D
fortes

Slide 14 - Quizvraag

Welke vorm congrueert met:
'res'?
A
bona
B
bonas
C
bonae
D
bones

Slide 15 - Quizvraag