20200218 3Kader

1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
Duits Middelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

18. Februar  3Kader 
  1. Donnerstag: Klassenarbeit Lesen (leestoets 3x). Claroread?
  2. Was haben wir gestern wiederholt? 
  3. Wiederholung Grammatik 3i und 4i  + Quiz 
  4. Selbst weiter arbeiten 
  5. SO Michio  / Schriften retour  
  6. Sociogram Rico en Senna 





Slide 3 - Tekstslide

Gestern: 

Slide 4 - Tekstslide

Kapitel 4 Grammatik I Seite 58

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Kapitel 4 Grammatik I Seite 144

Slide 7 - Tekstslide

GRAMMATIK I voorzetsels 4e naamval bij persoonlijk voornaamwoord.
Vertaal: Ich habe etwas für dich.
A
Ik heb iets voor jij.
B
Ik heb iets voor mij.
C
Ik heb iets voor jou.
D
Jij hebt iets voor mij.

Slide 8 - Quizvraag

Welke voorzetsels krijgen de 4e naamval?
A
aus - bei - mit - nach
B
für - gegen- ohne

Slide 9 - Quizvraag

Vertaal:
Hast du etwas für mich?
A
Heb jij iets voor mij?
B
Heb ik iets voor jou?

Slide 10 - Quizvraag

Wann spielst du gegen (haar ) …………?
A
ihr
B
sie
C

Slide 11 - Quizvraag

Gehst du mit (haar) ins Kino?
A
ihm
B
ihr
C
sie
D
es

Slide 12 - Quizvraag

Ich trinke mit (hem) noch einen O-saft.
A
du
B
er
C
ihn
D
ihm

Slide 13 - Quizvraag

Kommst du mit (mij) mit zum Zahnarzt?
A
ich
B
mir
C
mich
D
ihm

Slide 14 - Quizvraag

Fährst du mit (ons) in die Stadt?
A
dir
B
ons
C
euch
D
uns

Slide 15 - Quizvraag

Mit (wie) warst du da?
A
wem
B
wer
C
wen
D
wie

Slide 16 - Quizvraag

Ich war mit (hen) in die Sportschule.
A
ihm
B
ihn
C
ihnen
D
Ihnen

Slide 17 - Quizvraag

En nog een korte herhaling van werkwoorden:
jij speelt

A
du spiel
B
du spielt
C
du spielet
D
du spielst

Slide 18 - Quizvraag

jullie werken

A
ihr arbeit
B
ihr arbeitt
C
ihr arbeitet
D
ihr arbeiten

Slide 19 - Quizvraag

zij wast zich

A
sie badet
B
sie badt
C
sie baden
D
sie badedas

Slide 20 - Quizvraag

hij praat
A
er red
B
er rede
C
er redt
D
er redet

Slide 21 - Quizvraag

jullie hebben hard gewerkt
A
ihr habt gut gearbeit
B
ihr hast gut gearbeit
C
ihr habt gut gearbeitet
D
ihr hast gut gearbeitet

Slide 22 - Quizvraag

Werk nu zelf verder: 
Hausaufgaben: 

Kap 3   70 i   Seite 60 
Kap 4   74 i   Seite 146 

Lernen Quizlets : zie links studiewijzer 


Slide 23 - Tekstslide