Nederlands Begrijpend lezen Les 7: VWO 2 P2 2022-2023
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2
In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Nederlands Begrijpend lezen Les 7: VWO 2 P2 2022-2023
Slide 1 - Tekstslide
Vorige lessen heb je geleerd ...
... welke tekstverbanden we kennen.
... welke signaalwoorden bij de verschillende tekstverbanden horen.
... dat de tekstverbanden uit 2 delen bestaan.
... hoe de tekstverbanden genoteerd moeten worden.
Slide 2 - Tekstslide
Aan het einde van deze les...
... ken je 4 manieren waarop alinea’s met elkaar verbonden kunnen worden.
Slide 3 - Tekstslide
4 verbindingsmanieren
Alinea’s kunnen op 4 manieren met elkaar worden verbonden:
1. Met een signaalwoord
2. Door herhaling
3. Door overgangszinnen met een verwijzing
4. Door aankondigende zinnen
Slide 4 - Tekstslide
Verbinden met een signaalwoord en door herhaling
Met een signaalwoord
Het signaalwoord aan de begin van een alinea geeft het verband aan met de vorige alinea.
Door herhaling
Aan het begin van een alinea worden woorden of woordgroepen uit de vorige alinea herhaald.
Slide 5 - Tekstslide
Verbinden door overgangszinnen en aankondigende zinnen
Door overgangszinnen met een verwijzing
In een van de eerste zinnen staat een verwijzing naar iets wat eerder is gezegd, in de vorm van een verwijswoord.
Door aankondigende zinnen
De zin/de zinnen aan het einde van een alinea vertellen wat je in de volgende alinea kunt verwachten.
Slide 6 - Tekstslide
Aan de slag!
Pak je boek Op Niveau erbij.
Ga naar blz. 203.
Lees tekst 2: Welk dier is het intelligentst?
Slide 7 - Tekstslide
Aan de slag!
Log in bij Lessonup.
Ga naar: Begrijpend les les 7
Maak: vraag 1 t/m 5 op de volgende slides bij tekst 2: Welk dier is het intelligentst?
Slide 8 - Tekstslide
1. Welke manier van inleiden gebruikt de schrijver?
Slide 9 - Open vraag
2. In regel 11 staat een signaalwoord. Schrijf het signaalwoord en het bijbehorende verband op.
Slide 10 - Open vraag
3. Schrijf alle delen van het verband op.
Slide 11 - Open vraag
4. Hoe worden alinea 3 en 4 met elkaar verbonden?
Slide 12 - Open vraag
5. Noteer het woord/ de woorden waar dat uit blijkt.
Slide 13 - Open vraag
Aan de slag!
Ga naar blz. 205/206 van je boek Op Niveau.
Lees tekst 3: Dieren en menselijke emoties
Slide 14 - Tekstslide
Aan de slag!
Maak vraag 1 t/m 12 op de volgende slides bij tekst 3: Dieren en menselijke emoties.
Slide 15 - Tekstslide
1. Op welke manier geeft de schrijver de inleiding vorm?
Slide 16 - Open vraag
2. Noteer de kernzin van alinea 2.
Slide 17 - Open vraag
3. In alinea 2 komen 4 signaalwoorden voor. Noteer de signaalwoorden en benoem de verbanden die daarbij horen.
Slide 18 - Open vraag
4. Welke verbindingsmanier gebruikt de schrijver tussen de tweede en de derde alinea?
Slide 19 - Open vraag
5. Noteer de kernzin van alinea 3.
Slide 20 - Open vraag
6. Is de volgende zin uit alinea 4 een hoofdzaak of een bijzaak? 'We zijn ons bewust van onze emoties, denken erover na en passen ons gedrag soms aan op basisvan dat gepeins: zegt hij. (r. 25-27)
Slide 21 - Open vraag
7. In alinea 5 staat een opsomming. Noteer het woord/de woorden waaruit dat blijkt.
Slide 22 - Open vraag
8. Noteer de delen van de opsomming.
Slide 23 - Open vraag
9. Welke verbindingsmanier gebruikt de schrijver tussen de vijfde en de zesde alinea?
Slide 24 - Open vraag
10. Noteer het woord waar dat uit blijkt.
Slide 25 - Open vraag
11. Past de titel goed bij de tekst?
Slide 26 - Open vraag
12. Past het tussenkopje 'Taartje laten staan' boven alle alinea's eronder?Leg je antwoord uit.
Slide 27 - Open vraag
Aan de slag!
Ga naar: blz. 207/208 van je boek op Niveau.
Lees tekst 4: Wonderlijke architecten
Maak: vraag 1 t/m 4 op de volgende slides bij bovenstaande tekst.
Slide 28 - Tekstslide
1. Op welke manier verbindt de schrijver alinea 1 en 2?
Slide 29 - Open vraag
2. Noteer het woord/de woorden waaruit dat blijkt.
Slide 30 - Open vraag
3. Op welke manier verbindt de schrijver alinea 3 en 4?
Slide 31 - Open vraag
4. Noteer het woord/de woorden waaruit dat blijkt.