Inkomstenbelasting

Inkomstenbelasting
Belastingboxen en schijventarief
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
Belastingen SMSMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Inkomstenbelasting
Belastingboxen en schijventarief

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Project belastingen
Cliënten adviseren over invloed inkomstenbelasting bij veranderende omstandigheden.

Les
Wat
Opdracht
Check
1
Introductie belastingen
x
2
Inkomstenbelasting
3
Box 1 - Winst uit onderneming
           - Loon uit dienstbetrekking en overige inkomsten
           - Periodieke uitkeringen en verstrekkingen
4
Box 1 - Inkomsten uit woning
           - Persoonsgebonden aftrek
           - Het schijventarief
           - Heffingskortingen & aftrekposten
5
Box 2, 3 & Erf- en schenkbelasting
6
Oefenen voor toets

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wet inkomstenbelasting 2001
De Wet IB 2001 zorgt ervoor dat er belasting kan worden geheven van natuurlijke personen.

Er wordt dus inkomstenbelasting geheven over het inkomen van natuurlijke personen (van vlees en bloed).

Rechtspersonen vallen nadrukkelijk niet onder de Wet IB 2001.

Inkomstenbelasting plus loonbelasting zijn een belangrijke inkomstenbron voor de overheid (64 miljard in 2021)

Inkomstenbelasting wordt zonder tussenkomst geheven en is dus een directe belasting. 

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Loonbelasting & inkomstenbelasting
De loonbelasting is een voorheffing op de inkomstenbelasting.
Als je werkt dan houdt de werkgever alvast inkomstenbelasting in op je loon zodat je aan het einde van het jaar geen of weinig inkomstenbelasting hoeft te betalen.

De werkgever houdt ook de zogenaamde premies volksverzekeringen in op je loon.
Dit zijn verplichte verzekeringen tegen de financiële gevolgen van ouderdom, overlijden, bijzondere ziektekosten of kinderen.

Daarnaast betaald de werkgever zelf de premies werknemersverzekeringen en de werkgeversheffing zorgverzekeringswet.



Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke 4 volksverzekeringen zijn er?
A
AOW, Anw, Wlz & AKW
B
ZW, WAO, WIA & WW
C
AOW, Participatiewet, WW & AKW
D
AOW, WAO, WW & Wlz

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat weet je nog van de vorige keer?

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Degene die meer kan betalen, moet in verhouding ook meer betalen.
Het naar verhouding gelijker trekken van inkomensverschillen
Alleen de gebruiker betaald voor het product/ de dienst die de overheid levert.
De werkenden staan een gedeelte van hun inkomen af, zodat van dat geld andere mensen geholpen kunnen worden.
Het belastingpercentage neemt toe naarmate het inkomen toeneemt.
Draagkrachtbeginsel
Herverdeling
Profijtbeginsel
Solidariteits- beginsel

Slide 7 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Belastingsubjecten
Een belastingsubject is een persoon van wie belasting wordt geheven. Dit noemen we ook wel de belastingplichtigen.
Voor de inkomstenbelasting zijn alleen de natuurlijke personen belastingplichtig.

De Wet IB 2001 kent 2 soorten belastingplichtigen
  1. Natuurlijke personen die in Nederland wonen. 
  2. Natuurlijke personen die niet in Nederland wonen maar wel inkomen krijgen uit Nederland.

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Binnenlands- of buitenlands belastingplichtige
Binnenlands belastingplichtige
  • Wereldinkomen wordt belast
  • Onbeperkte belastingplicht
  • Dubbele heffing mogelijk als je in Nederland woont en inkomen uit buitenland krijgt

Buitenlands belastingplichtige
  • Alleen het inkomend dat je in Nederland krijgt wordt belast.
  • Beperkte belastingplicht

Wanneer woon je in Nederland (ben je binnenlands belastingplichtig)?
  • De belastingdienst kijkt naar de feitelijke omstandigheden
  • De belastingdienst kijkt waar het sociale leven van de belastingplichtige zich hoofdzakelijk afspeelt. 
  • Bijvoorbeeld: school van kinderen, vrijetijdsbesteding, waar woon je?

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bram heeft een zaak in computeronderdelen in zijn woonplaats Molenschot dicht bij de Belgische grens. Is Bram in Nederland een belastingsubject?

Slide 10 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Gerry woont in Belgie en werkt bij Bram in de zaak en fietst elke dag op en neer naar zijn werk bij Bram. Is Gerry een belastingsubject voor de Nederlandse inkomstenbelasting?

Slide 11 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

IB & VPB
Inkomstenbelasting (IB) wordt geheven over de inkomsten van natuurlijke personen.
Rechtspersonen (bedrijven) betalen belasting over de winst die zij maken. Dit noemen we de Vennootschapsbelasting (VPB).

Welke ondernemingsvormen zijn geen rechtspersoon?
  • Eenmanszaak
  • Maatschap
  • Vennootschap Onder Firma
  • Commanditaire Vennootschap

Zij betalen dus inkomstenbelasting en geen vennootschapsbelasting.

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Heffing inkomstenbelasting
Inkomstenbelasting heeft betrekking op het totale inkomen. Loon, pensioen, winst, rendement, enz.. De belastingdienst noemt dit het verzamelinkomen.

Je totale inkomen wordt bepaald aan de hand van je aangifte inkomstenbelasting.
Nadat je die hebt ingestuurd krijg je een voorlopige aanslag.

Die wordt gecontroleerd. Bijvoorbeeld met gegevens van je werkgever, de bank, het kentekenregister, etc..

Daarna volgt de definitieve aanslag.

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het boxenstelsel van de Wet IB 2001

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Belastingboxen IB
Inkomstenbelasting wordt geheven over het totale inkomen van de belastingplichtige in een tijdvak van één jaar.

Er zijn 3 belastingboxen:
  • Box 1: inkomen uit werk en woning
  • Box 2: inkomen uit aanmerkelijk belang
  • Box 3: inkomen uit sparen en beleggen
De herkomst van je inkomen bepaald in welke box je inkomen belast wordt.

Box 1 gaat boven box 2. Box 2 gaat boven box 3. Past inkomen in meerdere boxen dan altijd toebedelen aan hoogste box (rangorde regeling).

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aftrekposten
Aftrekposten verlagen het inkomen waarover inkomstenbelasting en premies volks-verzekeringen moeten worden betaald.

De belangrijkste aftrekposten zijn:
  • Hypotheekrente
  • Partneralimentatie
  • Specifieke ziektekosten
  • Scholingsuitgaven
  • Giften
  • Reiskosten openbaar vervoer
  • Lijfrente

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Heffingskortingen
Heffingskortingen zijn kortingen die je krijgt op de inkomstenbelasting en de premies volks- verzekeringen. Welke heffingskorting je krijgt hangt af van je persoonlijke situatie. 

De volgende heffingskortingen kun je krijgen:
  • Algemene heffingskorting
  • Arbeidskorting
  • Inkomensafhankelijke combinatiekorting
  • Heffingskortingen voor AOW-gerechtigden
  • Jonggehandicaptenkorting
  • Levensloopverlofkorting
  • Heffingskorting voor groene beleggingen

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Box 1: inkomen uit werk en woning
Inkomsten uit werk:
  • Winst uit onderneming
  • Loon uit dienstbetrekking
  • Inkomsten overige werkzaamheden
  • Periodieke uitkeringen en verstrekkingen

Inkomsten uit woning:
  • Eigen woning forfait
Aftrekposten:
  • Reisaftrek openbaar vervoer
  • Aftrekbare kosten eigen woning
  • Uitgaven voor inkomensvoorzieningen
  • Alimentatie en onderhoudsverplichtingen
  • Specifieke zorgkosten
  • Scholingsuitgaven
  • Giften

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Box 1: progressieve belasting
Box 1: draagkracht beginsel. De zwaarste schouders dragen de zwaarste lasten.

Het tarief voor het belastbaar inkomen uit werk en woning is een oplopend tarief met 2 schijven. Je gaat naar verhouding meer belasting betalen als je inkomen hoger wordt.


Het tarief dat je moet betalen, hangt af van je leeftijd:
2020 - AOW-leeftijd nog niet bereikt


Schijf
Belastbaar inkomen
Percentage
1
tot € 68.505
37,35%
2
vanaf € 68.505
49,50%
Belastbaar inkomen € 70.000,-
Schijf 1: € 68.504,99 x 37,35% = € 25.586,61
€ 70.000 - € 68.505 = € 1.495

Schijf 2: € 1.495 x 49,50% = 740,02

Totaal: € 2.235,02

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Box 2: inkomen uit aanmerkelijk belang
Een aanmerkelijk belang houdt in dat je ten minst 5% van de aandelen van een BV of NV in je bezit hebt, of een (koop) optie hebt op ten minste 5% van de aandelen van een BV of NV.
Ook als je ten minste 5% belang (stemrecht) hebt in een coöperatie val je onder het aanmerkelijk belang.

Inkomsten uit aanmerkelijk belang bestaan uit:
  • Dividend en winstuitkeringen
  • Winst verkregen uit de verkoop van aandelen (overdrachtsprijs - verkrijgingsprijs)

Bij een aanmerkelijk belang wordt gekeken naar de fiscale partner en de familieleden in een recht lijn (ouders, kinderen kleinkinderen). Ook bij minderjarige kinderen!

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Box 2: proportionele belasting
Het belastingtarief voor box 2 is een vast (proportioneel) tarief van 26,25% over het belastbaar inkomen uit het aanmerkelijk belang.
voorbeeldberekening:
Aanmerkelijk belang van € 25.000 in bedrijf X

€ 25.000 x 26,25% = € 6.562,50

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Box 3: inkomen uit sparen en beleggen
Een belastingplichtige heeft vaak nog meer inkomen dan alleen inkomsten uit loon. Denk bijvoorbeeld aan spaargeld of beleggingen. 
Als het inkomen nog niet belast is in box 1 of box 2 dan wordt het inkomen belast in box 3. Inkomsten uit loon en woning is al belast in box 1 dus blijft er voor box 3 het inkomen uit sparen en beleggen over. Dit heet de vermogensrendementsheffing.

Niet alle bezittingen worden belast. Alleen het vermogen boven een bepaalde drempel wordt belast met vermogensrendementsheffing.

De belastingdienst kijkt niet naar je werkelijke rendement maar gebruikt een fictief (forfaitair) percentage. 

Slide 22 - Tekstslide

Proportioneel tarief want alle schijven worden met 30% belast.
Box 3: forfaitair tarief (proportioneel)
De grondslag voor sparen en beleggen is de waarde van het vermogen (bezittingen min schulden) op 1 januari, na aftrek van het heffingsvrij vermogen.

De berekening van het forfaitair (fictief) rendement is ingewikkeld en gaat over drie tariefschijven. Over het berekende forfaitair rendement betaal je 30% belasting.
Voor 2020 is het heffingsvrij vermogen € 30.846 of € 61.692 met fiscale partner. 

Bij een fiscale partner dan:
Gezamenlijke bezittingen min de schulden
Gezamenlijke grondslag sparen en beleggen
Gezamenlijke heffingsvrij vermogen




Vermogen boven vrijstelling
Omgerekend belastingtarief
Schijf 1
van 1 tm 72.797
0,53%
Schijf 2
van 72.7981 tm 1.005.572
1,25%
Schijf 3
vanaf 1.005.573
1,58%

Slide 23 - Tekstslide

Let op!!! de berekening van de belasting in box 3 is een zeer ingewikkelde zaak. We leggen alleen het simpele model uit.

Box 3 is proportioneel want het tarief van 30% is hetzelfde voor alle schijven.
Piet heeft een belastbaar inkomen (2020) van €18.000.

Hoeveel inkomstenbelasting moet hij betalen?

Slide 24 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Sanne heeft een belastbaar inkomen (2020) van €26.000.

Hoeveel inkomstenbelasting moet zij betalen?

Slide 25 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Tinus heeft een belastbaar inkomen (2020) van €45.000.

Hoeveel inkomstenbelasting moet hij betalen?

Slide 26 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

John heeft in 2020 de volgende dividend uitkeringen ontvangen.
Aandelen Ahold € 50.000
Aandelen GreenPoint € 150.000

De uitkering van GreenPoint betreft een aanmerkelijk belang van 8%

Bereken de belasting die John in box 2 moet betalen.

Slide 27 - Open vraag

Alleen het aanmerkelijk belang wordt in box 2 belast.

150.000 x 26,25% = 39.375
Van Adriaan en Henriette (gehuwd) zijn de volgende bankgegevens bekend over 2020.
Saldo betaalrekening € 28.000,-
Saldo spaarrekening € 30.000,-
Waarde beleggingen € 19.000,-

Bereken de te betalen belasting in box 3.

Slide 28 - Open vraag

28 + 30 + 19 = 77.000
77.000 - 61.692 = 15.308
15.308 x 0,53% = 81

Altijd afronden naar eigen voordeel!