1.7 Wat moet je kennen en kunnen?

1a
  • a In 1848 veranderde Willem II ‘in één nacht
  • van conservatief naar liberaal’. Geef een reden
  • voor deze verandering.
  • Door revoluties in andere Europese
  • landen was Willem II bang geworden.
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 4

In deze les zitten 38 slides, met tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

1a
  • a In 1848 veranderde Willem II ‘in één nacht
  • van conservatief naar liberaal’. Geef een reden
  • voor deze verandering.
  • Door revoluties in andere Europese
  • landen was Willem II bang geworden.

Slide 1 - Tekstslide

Historisch Overzicht 
vanaf 1848



Hoofdstuk 1
Democratisering van Nederland 1848 tot 1919

Slide 2 - Tekstslide

Telefoons in telefoontas
Telefoon niet in tas:
telefoonbriefje halen!

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

          Agenda voor vandaag
Agenda voor vandaag
  1. Nieuwe klasseplattegrond
  2. Sancties bij ongewenst gedrag
  3. Zelfstandig maken:  § 7 Wat moet je kennen en kunnen?
  4. Nakijken
  5. Quiz
  6. Denk aan PO! --> 3 november
          Welkom GS41

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Video

Feniks, Geschiedenis Werkplaats, Memo

Slide 7 - Tekstslide

§ 7 Wat moet  je kennen en kunnen?
Door het maken van deze opdrachten kun je achteraf bepalen of je de stof beheerst.

Slide 8 - Tekstslide

Belangrijke personen

Slide 9 - Tekstslide

1b
  • b Onderstreep de juiste woorden.
Dat Willem II vóór 1848 conservatief was, bleek
uit het feit dat hij de grondwet niet wilde
veranderen. Dat hij in 1848 ‘liberaal’ werd, blijkt
uit het feit dat hij de grondwet toen wel 
wilde veranderen.

Slide 10 - Tekstslide

2 a/b
  • a Geef de reden waarom Willem III vaak ruzie had met het parlement.
  • Hij overtrad regelmatig de grondwet.
  • b Wat was de reden voor de Luxemburgse
  • kwestie?
  • D Willem III wilde Luxemburg verkopen.

Slide 11 - Tekstslide

3 a/b
  • a Vul de juiste woorden in. 
  • Thorbecke was een liberaal . Hij kwam uit een arm gezin. Toch kwam hij in de Tweede Kamer en werd hij drie keer de
  • leider van een regering.
  • b Geef een reden waarom Thorbecke wordt
  • gezien als de belangrijkste politicus in Nederland in de 19e eeuw. 
  • Hij schreef de grondwet van 1848.

Slide 12 - Tekstslide

4 a/b
  • a Tot welke groep behoorde Kuyper?
  • C Tot de protestanten.
  • b Hoe werden de aanhangers van Kuyper
  • genoemd?
  • De ‘kleine luyden’.

Slide 13 - Tekstslide

5 a/b
  • a Leg uit dat het op het eerste gezicht vreemd was dat Schaepman en Kuyper samenwerkten.
  • Gebruik in je antwoord het woord ‘zuil’.
  • Schaepman was katholiek en Kuyper was protestants. Ze
  • hoorden dus bij een andere zuil.
  • b Schaepman en Kuyper konden samenwerken, omdat ze het op twee punten met elkaar eens waren. Welke twee?
  • □ Ze moesten allebei niks hebben van het liberalisme.
  • □ Ze wilden allebei dat de overheid bijzonder
  • onderwijs ging betalen.

Slide 14 - Tekstslide

6 a/b
  • a Drucker was een feministe. Waar streden feministes voor?
  • Voor gelijke rechten en kansen voor vrouwen.
  • b Welke twee verenigingen richtte Drucker op?
  • □ De VVV.
  • □ De VvVK.

Slide 15 - Tekstslide

7 a/b
  • a Onderstreep de juiste woorden.
  • Aletta Jacobs had gestudeerd en was huisarts geworden. Ze behoorde daarom tot de rijke klasse. Jacobs gaf seksuele voorlichting aan arbeidersvrouwen. Die behoorden tot de arme  klasse.
  • b Aletta Jacobs en Wilhelmina Drucker streden
  • voor hetzelfde doel. Welk doel was dat?
  • De invoering van het vrouwenkiesrecht.

Slide 16 - Tekstslide

De KERN
Hoe kreeg in Nederland de koning minder macht en
het volk meer macht?
Vul de juiste woorden in en onderstreep de juiste
woorden.

Slide 17 - Tekstslide

Koning en parlement

Slide 18 - Tekstslide

Koning en parlement
  • In 1815 ontstond het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden. Het land had een koning. Zijn macht was vastgelegd in een grondwet. Dat noemen we een constitutionele monarchie.
De grondwet van 1815 gaf de koning veel macht. In 1848 braken in verschillende Europese landen revoluties uit. Koning Willem II gaf Thorbecke opdracht om een nieuwe
grondwet te schrijven. Door de grondwet van 1848 werd de koning onschendbaar en kregen
ministers ministeriële verantwoordelijkheid. De macht van de koning werd hierdoor
kleiner. De grondwet van 1848 maakte van Nederland een parlementaire democratie. Koning Willem III was hier niet blij mee. In 1866-1867 kreeg hij ruzie met het parlement: de
Luxemburgse kwestie.

Slide 19 - Tekstslide

Ongelijkheid en emancipatie

Slide 20 - Tekstslide

Ongelijkheid en emancipatie
  • In 1848 was Nederland nog geen echte democratie. Dat kwam door het censuskiesrecht , waardoor maar 11% van de volwassen mannen mocht stemmen. Daarnaast had Nederland ook een districten stelsel. Omdat in de praktijk alleen rijke mannen mochten stemmen, hadden de liberalen de macht. Naast de liberalen ontstonden er in de 19e eeuw nog twee andere belangrijke politieke groepen. Eén groep kwam op voor de rechten van arbeiders: de socialisten . De andere groep kwam op voor de rechten van gelovigen: de confessionelen .
Het strijden voor gelijke rechten noemen we emancipatie. Mede hierdoor raakte
Nederland verdeeld in verschillende groepen. Die verdeling heet verzuiling .
De verschillende groepen hadden vaak conflicten met elkaar, bijvoorbeeld over wie het bijzonder onderwijs moest betalen. Dat conflict heet de schoolstrijd . Door het caoutchoucartikel breidde het kiesrecht zich vanaf 1887 langzaam uit.

Slide 21 - Tekstslide

Het volk krijgt de macht

Slide 22 - Tekstslide

Het volk krijgt de macht
  • In de 19e eeuw werd Nederland een industriële samenleving. Dat kwam door de industriële
revolutie . De industrialisatie zorgde voor slechtere leef- en werkomstandigheden voor de
onderste bevolkingslagen. De slechte leef en
werkomstandigheden van deze bevolkingslagen waren onderdeel van de sociale kwestie.  Om wat aan deze problemen te doen, kwamen liberalen met sociale wetten, zoals het
Kinderwetje van Van Houten . In de 19e eeuw begon ook de eerste
feministische golf. Feministes zijn vrouwen die strijden voor gelijke rechten voor
vrouwen. Belangrijke feministes waren Wilhelmina Drucker en Aletta
Jacobs . Samen streden zij voor het vrouwenkiesrecht . In 1917 kreeg Nederland een nieuwe grondwet. Deze grondwet regelde drie belangrijke zaken. vrouwen:


Punt 2 en 3 samen noemen we de Pacificatie
van 1917

Slide 23 - Tekstslide

  •  1 Het districtenstelsel werd vervangen
  • door een stelsel van evenredige vertegenwoordiging.
  • 2 Er kwam algemeen kiesrecht voor mannen
  • 3 De overheid ging bijzonder onderwijs
  • betalen.
  • Punt 2 en 3 samen noemen we de Pacificatie van 1917



          BELANGRIJK!

Slide 24 - Tekstslide

Parlementaire democratie

Slide 25 - Tekstslide

Nederland als parlementaire democratie
  • Ministers en Kamerleden hebben verschillende rechten. Het recht om wetten te maken, heet
het recht van initiatief . Het recht om wetten te wijzigen, noemen we het recht
van amendement . Kamerleden mogen een minister ondervragen over een
besluit of uitspraak. Dit hoort bij het recht van interpellatie . Daarnaast hebben
Kamerleden ook het recht de uitgaven en inkomsten van de staat te controleren. Dat is het
recht van budget. Ten slotte mogen Kamerleden ook een
onderzoek instellen. Dat noemen we het recht van enquête . In de grondwet van 1848 staan klassieke  grondrechten. In 1983 werden sociale grondrechten aan de grondwet toegevoegd.
In Nederland zijn burgers beschermd tegen onrechtmatig optreden van de overheid. Daarom
is Nederland een rechtsstaat . De wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht zijn
in Nederland gescheiden. 

Slide 26 - Tekstslide

  • Ministers hebben wetgevende en uitvoerende macht.
Kamerleden hebben wetgevende macht. Rechters hebben rechterlijke macht.

Slide 27 - Tekstslide

Chronologie

Slide 28 - Tekstslide

Gebruik de tijdbalk in je handboek
  • a Welk jaartal vind jij het belangrijkste voor de democratisering van Nederland: 1848 of 1917? Leg je antwoord kort uit.
  • Je eigen antwoord, bijvoorbeeld:
  • 1848, want toen werd Nederland een parlementaire democratie. Of:
  • 1917, want toen werd het algemeen kiesrecht ingevoerd.

Slide 29 - Tekstslide

Gebruik de tijdbalk in je handboek
  • b Stelling: ‘Pas vanaf 1919 is Nederland een echte democratie.’ Leg uit waarom je het wel of niet eens bent met deze stelling.
  • Je eigen antwoord, bijvoorbeeld: ik ben het eens met de stelling, want vanaf 1919 hadden mannen en vrouwen
  • algemeen kiesrecht. Ze konden allebei kiezen en gekozen worden. Alle (volwassen) mensen konden vanaf dat moment het land regeren.

Slide 30 - Tekstslide

Gebruik de tijdbalk in je handboek
  • c In 1983 werden sociale grondrechten aan de grondwet toegevoegd. Geef een reden waarom sociale grondrechten belangrijk zijn in een democratisch land.
  • Sociale grondrechten, zoals het recht op bestaanszekerheid en het recht op onderwijs, kunnen mensen helpen bij het maken van politieke keuzes en dat is goed voor een democratie.

Slide 31 - Tekstslide

EXTRA

Slide 32 - Tekstslide

Extra
Hieronder staan zeven uitspraken. Zij laten zien hoe Nederland na 1848 veranderde in een industriële samenleving met een parlementaire democratie. Geef bij iedere uitspraak aan welke persoon erbij hoort.
• een arbeider in 1917;
• een arbeidersvrouw uit de jaren 1890;
• een fabrikant uit de jaren 1870;
• een feministe;
• een kind uit de jaren 1860;
• een lid van de Tweede Kamer in 1848;
• een protestant uit de jaren 1900.

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Tekstslide

Slide 36 - Tekstslide

Slide 37 - Tekstslide

Slide 38 - Tekstslide