In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
Laatste quiz hoofdstuk 1
Slide 1 - Tekstslide
Quiz
Eens kijken wie er klaar is voor de toets..
Slide 2 - Tekstslide
Wie is dit?
A
Abraham Kuyper
B
Pieter Jelles Troelstra
C
Ferdinand Domela Nieuwenhuis
D
Herman Schaepman
Slide 3 - Quizvraag
Hoeveel leden heeft de Tweede Kamer?
A
100
B
120
C
130
D
150
Slide 4 - Quizvraag
Het recht op werk is een sociaal grondrecht
A
Waar
B
Niet waar
Slide 5 - Quizvraag
Censuskiesrecht betekent dat...
A
Je mag stemmen als je genoeg belasting betaalt
B
Iedereen mag stemmen
C
Je kiest wie er koning wordt
D
Als je van adel bent mag je stemmen
Slide 6 - Quizvraag
Drie grote veranderingen door de Pacificatie van 1917:
A
1. kiesrecht mannen en vrouwen,
2. einde schoolstrijd, en
3. nieuw kiesstelsel
B
1. kiesrecht mannen,
2. nieuwe koning, en
3. nieuw kiesstelsel
C
1. kiesrecht mannen,
2. einde schoolstrijd, en
3. nieuw kiesstelsel
D
1. kiesrecht mannen en vrouwen,
2. einde schoolstrijd, en
3. nieuw parlement
Slide 7 - Quizvraag
Welk recht? Recht van Kamerleden om een wetsvoorstel in te dienen.
A
Initiatiefrecht
B
Budgetrecht
C
Petitierecht
D
Vragenrecht
Slide 8 - Quizvraag
Aanhangers van het socialisme in de 19de eeuw waren voornamelijk
A
Arbeiders
B
Gelovigen
C
Fabriekseigenaren
D
De middenstand
Slide 9 - Quizvraag
Wat is socialisme?
A
Streven naar een samenleving met zoveel mogelijk vrijheid
B
Streven naar een maatschappij zonder bestuur
C
Streven naar een samenleving waarin mensen een bestuur kiezen
D
Streven naar een samenleving met zoveel mogelijk gelijkheid
Slide 10 - Quizvraag
Wat is de sociale kwestie?
A
Het probleem dat arbeiders niet mochten stemmen.
B
Het probleem van de slechte leef- en werkomstandigheden van de arbeiders.
C
Het probleem dat er kinderen moesten werken.
D
Het probleem dat mensen niet sociaal deden tegen elkaar.
Slide 11 - Quizvraag
Troelstra was van...
A
ARP
B
SDB
C
SDAP
D
RKSP
Slide 12 - Quizvraag
Vul de gaten
Net als veel andere Europese landen vanaf 1815 was Nederland een constitutionelemonarchie waarin de koning zich moest houden aan de grondwet. De ministers moesten gehoorzamen aan de koning die veel macht had. Het parlement had weinig rechten.
De liberalen streefden naar meer invloed in de politiek. De opstanden in Europaen Amsterdamkregen burgers meer invloed in de politiek. In 1848liet koning Willem II de liberaalThorbecke een nieuwe grondwet opstellen. Zo kreeg Nederland een parlementair stelsel waarin het parlement dehoogste macht had.
timer
2:00
parlementair
1815
1848
constitutionele
Europa
grondwet
hoogste macht
invloed
liberaal
macht
ministers
parlement
Slide 13 - Sleepvraag
Waarom was het Kinderwetje van Van Houten niet effectief?
A
Kinderen mochten niet naar school
B
Nu moesten ze thuis schoonmaken
C
Mensen leefden nu helemaal in armoede
D
De wet werd niet gecontroleerd
Slide 14 - Quizvraag
Uit welk jaar kwam het Kinderwetje van Van Houten?
A
1872
B
1874
C
1876
D
1884
Slide 15 - Quizvraag
Wie is wie?
Aletta Jacobs
Koning Willem II
Koning Willem III
Abraham Kuyper
Johan Thorbecke
Wilhelmina Drucker
Pieter Jelles Troelstra
Herman Schaepman
Streed voor vrouwen emancipatie
Eerste vrouwelijke arts in Nederland.
Koning tijdens de grondwetswijziging van 1848.
Leider van de commissie voor de grondwetswijziging van 1848.
Protestantse politicus. Richtte de ARP op.
Koning na de grondwetswijziging van 1848. Wilde deze terugdraaien, maar dat kon niet meer.
Socialist en wilde de revolutie in Nederland uitroepen. Dit werd bekend onder 'de vergissing van Troelstra'.
Katholiek die zich inzette voor de emancipatie van katholieken.
Oprichter van de SDAP.
Slide 16 - Sleepvraag
Volgens de tekenaar is algemeen vrouwenkiesrecht...
A
Een goede zaak, want dan krijgen arbeidersgezinnen het beter.
B
Een goede zaak, want dan krijgen hoger opgeleide vrouwen kansen.
C
Géén goede zaak, want dan krijgen vrouwen te veel invloed.
D
Géén goede zaak, want dan krijgen de
arbeiders minder invloed.
Slide 17 - Quizvraag
Wat heeft de eerste feministische golf bereikt?
A
Vrouwenkiesrecht en hoger onderwijs
B
Recht op abortus en betere scholing
C
Vrouwenkiesrecht en betere scholing
D
Hoger onderwijs en betere scholing
Slide 18 - Quizvraag
Waarom was koning Willem III niet blij met de grondwet van 1848?
A
Hij was kwaad dat de koning minder macht had
B
Hij was tegen de vrijheid van godsdienst
C
Hij was tegen het censuskiesrecht
D
Hij wilde graag meer macht naar het parlement
Slide 19 - Quizvraag
Wie tekende de grondwet in 1848, waardoor hij minder macht kreeg?
A
Willem van Oranje
B
Willem I
C
Willem II
D
Willem III
Slide 20 - Quizvraag
Wie bedoelde Kuyper met de 'kleine luyden'?
A
Arbeiders
B
Jonge kinderen
C
Gewone gelovigen
D
Rijke burgers
Slide 21 - Quizvraag
Met welke 2 landen kreeg Willem III ruzie tijdens de '' Luxemburgse kwestie'' ?
A
Frankrijk en Engeland
B
Engeland en Pruissen
C
België en Frankrijk
D
Frankrijk en Pruissen
Slide 22 - Quizvraag
De Luxemburgse kwestie ging over:
A
onschendbaarheid van de koning
B
het recht van initiatief
C
het recht van amendement
D
Recht van verkopen
Slide 23 - Quizvraag
Luxemburgse kwestie maakte duidelijk dat
A
koning Willem III moeite had te leven met '1848'
B
de regering niet meer deed wat de koning wilde
C
het parlement de koning zijn zin gaf
D
koning Willem I minder macht had
Slide 24 - Quizvraag
Een bijnaam voor een grondwetsartikel uit 1887 dat door zijn flexibiliteit zorgde voor een geleidelijke uitbreiding van het kiesrecht
A
emancipatie-artikel
B
pacificatie van 1917
C
rubber-artikel
D
caoutchouc-artikel
Slide 25 - Quizvraag
Caoutchouc artikel heeft als gevolg dat:
A
Iedereen mag stemmen
B
Alle mannen mogen stemmen
C
Er steeds meer mannen mogen stemmen
D
Er rubber ingevoerd wordt vanuit Indie
Slide 26 - Quizvraag
Sleep de omschrijving naar het juiste begrip:
Revolutiejaar
Liberaal
Ministriële verantwoordelijkheid
Constitutionele monarchie
Luxemburgse kwestie
Censuskiesrecht
Belasting betalen om te stemmen
Ministers luisteren naar parlement
Koning die luistert naar grondwet
Minister is verantwoordelijk voor het handelen van de koning
Thorbecke
1848
Slide 27 - Sleepvraag
Welk standpunt heeft de confessioneel Abraham Kuyper als het gaat over de schoolstrijd (subsidie voor het bijzonder onderwijs, zoals bijv. het CCC).
Abraham Kuyper is voor de schoolstrijd, omdat de Christelijke normen & waarden onherkenbaar zijn in openbaar/neutraal onderwijs. Christenen worden gediscrimineerd, doordat zij geen schoolgeld krijgen.
Abraham Kuyper is tegen de schoolstrijd, omdat kerk & staat wettelijk gescheiden zijn. Overheid mag zich niet bemoeien met religie(us onderwijs).
A
B
Slide 28 - Sleepvraag
Wat is de uitkomst van de schoolstrijd?
A
Alleen katholieke scholen worden betaald door de overheid
B
Openbare en protestantse scholen worden betaald door de overheid
C
Openbare en bijzondere scholen worden betaald door de overheid
D
Openbare en scholen voor speciaal onderwijs worden betaald door de overheid
Slide 29 - Quizvraag
Wat zijn confessionelen?
A
politieke partijen met een geloof
B
politieke groep die meer vrijheid wil
C
politieke groep die strijd voor gelijkheid tussen mannen en vrouwen
D
politieke groep die meer gelijkheid wil
Slide 30 - Quizvraag
In 1848 veranderde Thorbecke in opdracht van de koning de grondwet. Wat was een verandering in de grondwet van 1848?
A
koning kreeg minder macht
B
minister kregen minder macht
C
Koning kreeg meer macht
D
Ministers werden onschendbaar
Slide 31 - Quizvraag
Sleep de tekstvakken A t/m F steeds naar 1 of 2.
Vóór de grondwet van 1848
Ná de grondwet van 1848
De koning mag alles zelf beslissen
De ministers besturen het land
Ministers moeten voor elke beslissing toestemming vragen aan de volksvertegenwoordiging.
Ministers geven advies aan de koning, als de koning daarom vraagt.
De leden van de Tweede Kamer worden gekozen door rijke, mannelijke burgers.
De koning mag ministers ontslaan
Slide 32 - Sleepvraag
RKSP is een .. partij
A
Confessionele
B
Liberale
C
Socialistische
D
Communistische
Slide 33 - Quizvraag
Voorbeelden van de grondwet van 1848 zijn:
A
Censuskiesrecht, Ministeriele verantwoordelijkheid, parlement krijgt de macht.
B
Algemeen kiesrecht, Pensioenrecht en recht van initiatief.
C
Algemeen kiesrecht, Ministeriele verantwoordelijkheid, parlement krijgt de macht.
D
Censuskiesrecht, Ministeriele verantwoordelijkheid, koning behoudt de macht.