Herhalen alle paragrafen (les 1 en 2)

Welkom!
Leg alvast klaar:
  • je etui
  • je leerwerkboek deel B op p. 160
  • je leesboek 
  • je iPad (dicht)


Les 1
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 35 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welkom!
Leg alvast klaar:
  • je etui
  • je leerwerkboek deel B op p. 160
  • je leesboek 
  • je iPad (dicht)


Les 1

Slide 1 - Tekstslide

timer
10:00
Controle opdracht 11 
en p. 160: 7, 8 en 10.

Slide 2 - Tekstslide

Spelling en formuleren

  • weging: 3 keer
  • herkansen mag
  • toetsduur 80 minuten


Literatuur boek 1

  • handelingsdeel
  • o / v / g
werkwoorden / leestekens / meervoud zn

Slide 3 - Tekstslide

Planning
  • Herhalen 1.8 en 2.8
  • Werkmoment
  • Afsluiten van de les

Slide 4 - Tekstslide

Leerdoelen 1.8
  • pv in samengestelde zinnen correct spellen
  • leestekens goed gebruiken 

Slide 5 - Tekstslide

PV schrijven in tegenwoordige tijd
  • pv vinden door tijd van de zin te veranderen
  • eerst de ik-vorm opschrijven
  • bij tegenwoordige tijd kan er een -t bijkomen (vul lopen in)
  • 't Kofschip-X alleen bij verleden tijd / voltooid deelwoord
  • er kan meer dan 1 pv in een zin zitten

Slide 6 - Tekstslide

Enkelvoudige zin (p. 79)
De poes miauwt.
Ze heeft honger.
De brokjes zijn op.

Plak eens aan elkaar?

Slide 7 - Tekstslide

Samengestelde zin (p. 79)
De poes miauwt, 
want ze heeft honger 
en de brokjes zijn op.

Plak aan elkaar met voegwoorden en komma's.

Slide 8 - Tekstslide

Dubbele punt (p. 81)

Slide 9 - Tekstslide

Aanhalingstekens
De docent zei: 'Pak je boek er even bij.'
De docent zei dat je je boek erbij moest pakken.


                        Wat een 'mooie' fiets staat daar.
Citaat
opschrijven wat iemand letterlijk heeft gezegd

Slide 10 - Tekstslide

Komma
De komma is een korte pauze in een zin.
Je gebruikt een komma...
bijvoorbeeld
bij woordjes als: toch, ja, hoor, oké
Hé, wat doe jij hier? Bas, kom eens hier.
tussen delen van een opsomming
In de zomer ga ik fietsen, zwemmen, wandelen en raften.
tussen twee bijvoeglijke naamwoorden
Daar staat een grote, rode, prachtige auto.
tussen twee persoonsvormen/gezegdes in een zin
Pas toen hij dat zei, vielen de puzzelstukjes op z'n plaats.

Slide 11 - Tekstslide

Leerdoelen 2.8
  • verschil tussen pv en vd kennen => correct spellen
  • aanvulling gebruik komma
  • zn in meervoud schrijven 

Slide 12 - Tekstslide

pv of vd (p. 161)
hij herhaalt              hij heeft herhaald

zij vertelt                 zij heeft verteld
het gebeurt             het is gebeurd
hij bekent                hij heeft bekend  




Slide 13 - Tekstslide

Onthouden 
  • pv vinden door tijd te veranderen
  • er kan meer dan 1 pv in een zin zitten
  • begint vaak met ge-, ver-, be-, her-, ont-
  • + vorm van: zijn, hebben, worden erbij
  • spellen: langer maken of 't kofschip X

Slide 14 - Tekstslide

vd: langer maken (p. 198)
Hij geeft een boek.              Hij heeft een boek gegeven.
                                            Het gegeven boek.
Hij vertelt een verhaal.        Hij heeft een verhaal verteld.
                                            Het vertelde verhaal.
Hij pakt een koekje.            Hij heeft een koekje gepakt.
                                            Het gepakte koekje.

Slide 15 - Tekstslide

vd: 't kofschip X (p. 198)
Hij geeft een boek.         Hij heeft een boek gegeven.
                                       zoals je het hoort
Hij vertelt een verhaal.    Hij heeft een verhaal verteld.
                                        vertel => l => d
Hij pakt een koekje.        Hij heeft een koekje gepakt.
                                       pak => k => t

Slide 16 - Tekstslide

Aanvulling komma (p. 163)
Vóór het voegwoord bij samengestelde zin.

Hij loopt naar school, want zijn band is lek.
Zij is haar boek vergeten, omdat het op haar nachtkastje ligt.

Slide 17 - Tekstslide

Meervoud zn (p. 166)
Drie manieren:
  1. op -en
  2. op -s of 's ('s om uitspraak goed te houden)
  3. op -ën, iën, ieën (met klemtoon op ie => met 2e e)

Klinkt als fantasieën? Dan -ën.
Klinkt als bacteriën?   Dan - "n.

Slide 18 - Tekstslide

Werkmoment
Les 1:
  • Maak test jezelf 3.8 (houd je b-boek erbij)

Ga leren voor de toets:
  • kijk gemaakte opdrachten na en/of maak opnieuw
  • leer de theorie uit je hoofd, hoe? mindmap/flashcards

Slide 19 - Tekstslide

Afsluiten
Vandaag: 
  • herhaald 1.8 en 2.8
Volgende les: 
  • herhalen 3.8 en 4.8

Slide 20 - Tekstslide

Welkom!
Leg alvast klaar:
  • je etui
  • je leerwerkboek deel B
  • je leesboek 
  • je iPad (dicht)


Les 2

Slide 21 - Tekstslide

timer
10:00

Slide 22 - Tekstslide

Planning
  • Herhalen 3.8 en 4.8
  • Werkmoment
  • Afsluiten van de les

Slide 23 - Tekstslide

Leerdoelen 3.8
  • hoofdletters correct gebruiken
  • ook pv verleden tijd in opdrachten 

Slide 24 - Tekstslide

Hoofdletters (p. 78)
  • Aan het begin van een zin.
  • Begin van het citaat. Hij zei: 'Ik loop naar de Jumbo.' 
  • Eigennamen en afleidingen daarvan.
  • Feestdagen en historische gebeurtenissen.

Slide 25 - Tekstslide

Hoofdletters (p. 78)
Niet of later in de volgende situaties:
  • 100 meter ver kwam de dief. (niet)
  • 's Morgens ben ik nog niet wakker. (later)
  • 't Regent de hele dag. (later)
  • Niet bij dagen en maanden in een zin => Vandaag is het woensdag in de maand oktober.

Slide 26 - Tekstslide

PV verleden tijd
Schrijf zoals je het hoort. Ik word => ik werd.

Fietsen
ik-vorm: ik fiets
s => 't kofschip X
hij fietste

Kijk naar:
laatste letter van de stam
Verhuizen
ik-vorm: ik verhuis
z niet in 't kofschip-X
hij verhuisde

Slide 27 - Tekstslide

Leerdoelen 4.8 p. 156
  • Je kent je eigen doelen voor spelling (checker maken)
  • Je weet waar je een apostrof, trema en accenten gebruikt.
  • Herhalen voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord.

Slide 28 - Tekstslide

Trema " (p. 159)
  • Meervoud zn woord op -ee en -ie. 
Ree => reeën    categorie => categorieën    bacterie => bateriën

  • Bij uitspraakverwarring met twee klinkers naast elkaar.
ruine => ruïne    vacuum => vacuüm
buiig =>  niet nodig     financieel => niet nodig
Klinkers zijn: a, e, i, o, u.

Slide 29 - Tekstslide

Apostrof '
Emma's boek, HEMA's aanbieding, Amsterdams paaltje
  • Bij bezit. Je schrijft de 's als de uitspraak anders niet klopt.

  • Let op! Is het een sisklank, dan alleen de '.
Max' rugzak, Hans' fiets

Slide 30 - Tekstslide

Ook apostrof
  • meervoud van zn op lange klank geschreven met 1 letter
      auto (o klinkt  lang, maar 1 letter ) => auto's
  • na cijfers en afkortingen: vwo'er, A4'tje
  • als je letters weglaat. Hij geeft 't haar. (het)

Slide 31 - Tekstslide

Accent
Spelling van woorden die je moet weten / leren.

Streepje naar rechts: cliché, café, hé, bij nadruk leggen Dé bank
Streepje naar links: barrière, ampère
Dakje: crêpe, gêne

Aparte lijst staat in Quizlet bij studiewijzer => tentamen P1

Slide 32 - Tekstslide

VD als bn oefening 10 p. 161
Zo kort als mogelijk.

De foto is vergroot. (vergroot = vd)
De vergrote foto. (vd gebruikt als bn)
De kat is gered (gered = vd)
De geredde kat. (vd gebruikt als bn)

Slide 33 - Tekstslide

Werkmoment
Les 1: Maak test jezelf 3.8 (houd je b-boek erbij)
Les 2: Maak test jezelf 4.8

Ga leren voor de toets:
  • kijk gemaakte opdrachten na en/of maak opnieuw
  • leer de theorie uit je hoofd, hoe? mindmap/flashcards

Slide 34 - Tekstslide

Afsluiting


Welke vragen heb je?

Slide 35 - Tekstslide