Fictie havo 3

Fictie is
A
Alles wat verzonnen is
B
Alles wat niet verzonnen is.
1 / 42
volgende
Slide 1: Quizvraag
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.

Onderdelen in deze les

Fictie is
A
Alles wat verzonnen is
B
Alles wat niet verzonnen is.

Slide 1 - Quizvraag

Wat is fictie?

A
een krantenartikel
B
het boek 'Spijt' van Carry Slee
C
het dagboek van Anne Frank
D
Op Niveau

Slide 2 - Quizvraag

Fictie

Slide 3 - Woordweb

Fictie
  • Verzonnen verhalen
  • Tijd en opbouw
  • Ruimte
  • Vertelperspectief
  • Spanning
  • Thema's en motieven

Slide 4 - Tekstslide

Tijd en opbouw

- Historische tijd
- Verteltijd / vertelde tijd
- Volgorde en tijd
- Verhaalopbouw

Slide 5 - Tekstslide

Verteltijd en vertelde tijd
Volgorde en tijd
Verhaalopbouw
telling
showing
verteltempo
versnelling
vertraging
tijdverdichting
chronologisch
niet-chronologisch
flashback
vooruitwijzing
inleidend begin
gesloten einde
verhaallijn

Slide 6 - Sleepvraag

Leg uit wat het verschil is tussen verteltijd en vertelde tijd.

Slide 7 - Open vraag

Het verhaal heel gedetailleerd vertellen, alsof je er zelf bij bent, noemen we
A
Showing
B
Telling
C
Tijdverdichting
D
Flashback

Slide 8 - Quizvraag

Wat wordt bedoeld met chronologische volgorde?

Slide 9 - Open vraag

Noem 2 manieren waarop een verhaal kan beginnen.

Slide 10 - Open vraag

Noem 2 manieren waarop een verhaal kan eindigen.

Slide 11 - Open vraag

Personages

Slide 12 - Woordweb

 Personages

  • Hoofdpersonen
  • Bijfiguren
  • Relaties
  • Normen en waarden
  • Eigenschappen

Slide 13 - Tekstslide

Personages
Personages kun je op drie manieren leren kennen:
  • Door wat ze zeggen en doen;
  • Door wat ze denken en voelen;
  • Door wat anderen over hen zeggen of denken.

Hoofdpersonen leer je vaak op alle drie de manieren kennen, bijfiguren niet.

Slide 14 - Tekstslide

Eigenschappen van personages
Personages hebben eigenschappen, net als echte mensen. Aan de hand van deze eigenschappen kun je het karakter van personages beschrijven.

Voorbeelden van eigenschappen:
Betrouwbaar, verlegen, meeloper, driftig, zenuwachtig, spontaan, lui, slim, brutaal, arrogant, kalm, heldhaftig, lief etc.


Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Video

Personage 'Forrest Gump'

Slide 17 - Woordweb

Hoofdpersonen
Bijfiguren
Leer je kennen door wat ze denken en voelen
Medespelers en figuranten
Round characters
Flat characters
Hebben altijd een probleem
Types
Zijn vaak helper / tegenstander

Slide 18 - Sleepvraag

Perspectief en vertelsituaties
  • ik-perspectief
  • personaal perspectief
  • alwetend perspectief
  • meervoudig perspectief

Slide 19 - Tekstslide

Ik-perspectief
  • Je ziet alles door de ogen van de verteller;
  • Geschreven in de ik-vorm;
  • Leert de ik-persoon heel goed kennen;
  • Komt niet te weten wat andere personages voelen of denken.

Slide 20 - Tekstslide

Ik-perspectief
Een ijskoude rilling was langs mijn ruggengraat omhoog gekropen. Op de gastenlijst komen voor het Feest is moeilijker dan geblinddoekt je rijexamen halen. Het verhaal gaat dat ze je van tevoren screenen, al heeft niemand een idee wie die ‘ze’ zijn en hoe dat screenen in zijn werk gaat. Hadden ze me de afgelopen weken in de gaten gehouden? Was ik al die tijd zonder dat ik het doorhad bekeken en afgeluisterd?
                                                (Uit: Zes seconden – Daniëlle Bakhuis)

Slide 21 - Tekstslide

Personaal perspectief
  • Je ziet alles door de ogen van één persoon;
  • Geschreven in de hij- of zij-vorm;
  • Leert de hoofdpersoon goed kennen.

Slide 22 - Tekstslide

Personaal perspectief
Gieles probeerde zich een schuddende aarde voor te stellen. Een schuddend dak was hem niet vreemd. Als ‘s nachts zware vrachtkisten opstegen, bonkte het dak als een oude centrifuge. Gieles zapte weg van de aardbeving naar Animal Planet. Een vlooiende bonobo en haar jong zaten onder een boom. Zijn vriend Toon vertoonde overeenkomsten met apen.
                                           (Uit: Glijvlucht – Anne-Gine Goemans)

Slide 23 - Tekstslide

Alwetend perspectief
  • De verteller is iemand die alles weet van alle personages;
  • Geschreven in de hij- en zij-vorm;
  • Komt te weten wat alle personages zien, horen, voelen en denken;
  • Verteller weet wat er is gebeurd en wat nog gaat gebeuren.

Slide 24 - Tekstslide

Alwetend perspectief
Het was nog donker, toen in de vroege morgen van de tweeëntwintigste december 1946 in onze stad, op de eerste verdieping van het huis Schilderskade 66, de held van deze geschiedenis, Frits van Egters, ontwaakte.
                                                                (Uit: De avonden – Gerard Reve)

Slide 25 - Tekstslide

Meervoudig perspectief
  • Je ziet de gebeurtenissen door de ogen van verschillende personages;
  • Je ziet dezelfde gebeurtenissen vanuit verschillende invalshoeken;
  • Kan gebruik worden gemaakt van de ik-vertelsituatie (meerdere ik-figuren, meervoudige ik-vertelsituatie) of van de personale vertelsituatie (meerdere hij- of zij-figuren, meervoudige personale vertelsituatie)

Slide 26 - Tekstslide

Meervoudig perspectief
Hoofdstuk 1: Ik had deze vakantie moeten afzeggen. Sinds ik ben opgestaan, heb ik al het gevoel dat ik moet huilen.
Hoofdstuk 2: Denkt Lilly nou echt dat ik haar niet zie janken? Wat een muts. Geïrriteerd wend ik me van haar af.
Hoofdstuk 3: ‘Anouk.’ Iemand fluistert mijn naam. Waar ben ik? Het is nacht. En donker. Maar aan de grillige zwarte schaduwen om me heen kan ik zien dat ik in een bos ben.
                                                             (Uit: Shock – Mel Wallis de Vries)

Slide 27 - Tekstslide

'Ik liep naar het lokaal toe. Ik wist toen al dat ik een 8 voor de toets zou gaan halen, zo goed had ik geleerd.'
A
ik-perspectief
B
personaal perspectief
C
alwetend perspectief
D
meervoudig perspectief

Slide 28 - Quizvraag

Welke is onjuist?
Een personaal perspectief
A
is onbetrouwbaar
B
heeft een verteller die afwezig is in het verhaal
C
vertelt vanuit hij/zij
D
staat in de ik-vorm

Slide 29 - Quizvraag

Welke 4 perspectieven zijn er in verhalen?

Slide 30 - Open vraag

Spanning
  • Open plekken
  • Trucs om spanning te verhogen
  • Globale / lokale spanning
  • Gericht op verleden / toekomst
  • Spanningsboog
  • Actiespanning / psychologische spanning

Slide 31 - Tekstslide

Spanning
  • Spanning ontstaat wanneer het een schrijver lukt vragen bij de lezer op te roepen.
    - Dat komt omdat de schrijver iets verzwijgt.
  • Verhalen worden spannend omdat er een geheim of een raadsel is.
  • Datgene wat verzwegen wordt in een verhaal, noem je een open plek.

Slide 32 - Tekstslide

Trucs om spanning te verhogen

- Gevaarlijke situatie of omgeving

- Vermoedens of verwachtingen

- Vertraging

- Uitstellen

- Onverwachte wending

- Informatievoorsprong

-

Spanningsboog = periode tussen het begin en het einde van de spanning.

Slide 33 - Tekstslide

Hoe ontstaat spanning?
A
Door vragen van de lezer te beantwoorden.
B
Door vragen bij de lezer op te roepen.

Slide 34 - Quizvraag

Wat is actiespanning?
A
Spanning door angsten en gevoelens
B
Spanning door gebeurtenissen
C
Spanning van het begin tot het eind
D
Spanning uit het verleden

Slide 35 - Quizvraag

Slide 36 - Video

Thema en motief

  • Thema is iets anders dan genre!
  • Thema: diepere bedoeling van een tekst
  • Motieven: verhaalelementen die steeds terugkeren

Slide 37 - Tekstslide

Slide 38 - Video

Bespreek met je buurman / buurvrouw:
  • Welke trucs de schrijver in jouw boek heeft gebruikt om spanning te verhogen;
  • Wat het thema is van jouw boek;
  • Welke motieven jouw boek bevat.

timer
4:00

Slide 39 - Tekstslide

Ruimte
  • Waar speelt het verhaal zich allemaal af?
  • Sfeer oproepen
  • Thema ondersteunen
  • Opbouw van het verhaal
  • Blz. 225

Slide 40 - Tekstslide

Slide 41 - Video

En nu...
  • Je hebt nu verschillende verhaalaspecten geleerd
  • Gebruik deze bij het maken van je Pecha Kucha!

Inleveren via Magister Opdrachten
Tip: wacht niet tot het laatste moment
(Mijn computer is gecrasht, mijn bestand is niet opgeslagen, mijn kat heeft de muis opgegeten, thuis werkte het niet, etc. - geen geldige reden!)

Slide 42 - Tekstslide