03. HB6.3/T6.4 Werken voor de overheid (19-3)

Voor wie zijn de collectieve goederen bestemd?
A
alle burgers
B
ambtenaren
C
rijksoverheid
D
Rijk, Provincie, Gemeente
1 / 35
volgende
Slide 1: Quizvraag
EconomieMiddelbare schoolvmbo b, k, tLeerjaar 2

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

Voor wie zijn de collectieve goederen bestemd?
A
alle burgers
B
ambtenaren
C
rijksoverheid
D
Rijk, Provincie, Gemeente

Slide 1 - Quizvraag

H6 De overheid/ De ambtenaar
B 6.3 / KGT 6.4: Werken voor de overheid
Ik heb klaar liggen: 
  • rekenmachine,
  • pen,
  • papier.

Slide 2 - Tekstslide

Volgorde hoofdstuk 6
B
KGT
§ 1
§ 1 + 2
§ 2
§ 3
§ 3
§ 4
§ 4
§ 5
§ 5
§ 6
12-3
18-3
19-3
25-3
26-3
Maandag 8 april
Toets hoofdstuk 6

Slide 3 - Tekstslide

Vandaag
Huiswerk bespreken
Hoofdstuk 6 paragraaf B: 3 / KGT: 4
Vragen beantwoorden
Huiswerk

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide



B
Leren en maken:
Hoofdstuk 6 paragraaf 2




KT
Leren en maken:
Hoofdstuk 6 paragraaf 3



Huiswerk 19 maart

Slide 6 - Tekstslide

Doel B6.3 / KT 6.4 
  • B: Ik kan uitleggen wat de collectieve en particuliere sector is.
  • B: Ik kan de taak van de overheid toelichten en benoemen door wie deze taak wordt uitgevoerd.
  • KT: Ik kan uitleggen wat de collectieve en particuliere sector is.
  • KT: Ik kan de rol uitleggen die de overheid daarin heeft.

Slide 7 - Tekstslide

Wat doet de overheid voor ons?

Slide 8 - Tekstslide

Particuliere sector
De particuliere sector bestaat uit bedrijven en burgers.
Bedrijven in de particuliere sector streven naar winst.


Slide 9 - Tekstslide


Collectieve sector =

overheid en sociale zekerheidinstellingen

  • Niet als doel: winst


Particuliere sector =

bedrijven en burgers

  • Wel als Doel: WINST MAKEN!!


Collectieve en particuliere sector

Slide 10 - Tekstslide

0

Slide 11 - Video

Den Haag
Rijksoverheid
Minister-president, ministers, Tweede Kamer.
Klokhuis: democratie

Slide 12 - Tekstslide

Ambtenaren
Zijn mensen die voor de overheid werken. 

Voorbeelden hiervan zijn: docenten, politieagenten, brandweermensen etc..

Slide 13 - Tekstslide

Gemeente
-De gemeente regelt alles in je woonplaats.
-Kun je een paspoort, rijbewijs, ID-kaart halen.
-De gemeente wordt bestuurd door een burgemeester en wethouders.

Slide 14 - Tekstslide

Provincie
Regelt zaken als het openbaar vervoer in de provincie en de drinkwatervoorziening. En alle zaken die in de provincie geregeld dienen te worden, zoals ruimtelijke ordening en infrastructuur.

Slide 15 - Tekstslide

Infrastructuur
Alle voorzieningen die nodig zijn voor vervoer en communicatie, zoals wegen, vliegvelden, havens, internet en het elektriciteitsnetwerk. 

Slide 16 - Tekstslide

Voorbeelden infrastructuur

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Ambtenaren zijn....
A
de overheid
B
personen die werken voor de overheid
C
de personen waarvoor de overheid werkt
D
kun je dat eten?

Slide 19 - Quizvraag

De overheid van Nederland bestaat uit...
A
Het Rijk
B
Provinciale overheid
C
Gemeentelijke overheid
D
Alle antwoorden zijn goed

Slide 20 - Quizvraag

Wie werkt voor de overheid?
A
wethouder
B
advocaat
C
verkoper
D
loodgieter

Slide 21 - Quizvraag

Docenten zijn ambtenaren
A
Juist
B
Onjuist

Slide 22 - Quizvraag

Wat zijn de vier overheden?
A
Rijk, provincie, gemeente, waterschap
B
Rijk, gemeente, waterschap, burgermeester
C
waterschap, gemeente, fusie, collectief
D
Provincie, Rijk, Belastingdienst, gemeente

Slide 23 - Quizvraag

De gemeente regelt ...
A
zaken voor het hele land.
B
de indeling van het grondgebied.
C
de infrastructuur.
D
alles in je woonplaats.

Slide 24 - Quizvraag

Rekenvaardigheden
Ik let er op dat ik:
  • Een berekening geef
  • De eenheid erbij zet: €
  • Een komma zet ipv een punt
  • 2 cijfers achter de komma zet
Rekentrainer

Slide 25 - Tekstslide

Rekenen met grote getallen

Slide 26 - Tekstslide

Rekenen met grote getallen
Als je met miljarden en miljoenen moet rekenen, kun je de miljarden omzetten in miljoenen: 1 miljard = 1.000 miljoen, bijvoorbeeld:
  • € 54 miljard = 54 × € 1.000 miljoen = € 54.000 miljoen
  • € 1,8 miljard = 1,8 × € 1.000 miljoen = € 1.800 miljoen

Het omgekeerde kan ook, van miljoenen kun je miljarden maken:
1.000 miljoen ÷ 1.000 = 1 miljard, bijvoorbeeld:
  • € 12.500 miljoen = (€ 12.500 ÷ 1.000) miljard = € 12,5 miljard
  • € 5.400 miljoen = (€ 5.400 ÷ 1.000) miljard = € 5,4 miljard

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Video

Slide 29 - Tekstslide

Hoe schrijf je 0,6 miljard in cijfers ?
A
600.000.000
B
6.000.000
C
60.000.000
D
600.000

Slide 30 - Quizvraag

2.400
24.000
2.400.000
240.000
2,4 duizend
2,4 miljoen
0,24 miljoen
24 duizend

Slide 31 - Sleepvraag

Hoe noteer je 0,6 miljoen zonder komma?
A
6.000.000
B
600.000
C
60.000.000
D
60.000

Slide 32 - Quizvraag


Antwoord lesdoel(en)

Slide 33 - Open vraag



B
Leren en maken:
Hoofdstuk 6 paragraaf 3




KT
Leren en maken:
Hoofdstuk 6 paragraaf 4



Huiswerk 25 maart

Slide 34 - Tekstslide

Nabespreking
Hoe is het gegaan?
Wat ging goed?
Wat vond je moeilijk?
Welke vragen heb je nog?

Slide 35 - Tekstslide