taalquiz

• NT2
• Middelbare school
• vmbo b
• Leerjaar 1

Taalles

Wat ga je vandaag doen?

Je krijgt een taalquiz. 

Hier staan allerlei verschillende onderdelen van taal in. 

Een stuk is herhaling, sommige onderdelen zijn misschien nog nieuw. 

Succes met het maken van de vragen!

vraag 1: grammatica

Welke zin is helemaal goed?

1. Ik heb heel hard geniesd.
2. Ik ben gisteren verhuist.
3. Ik heb een verhaal vertelt.
4. Ik heb ziek geweest.

vraag 2: grammatica
In welke zin staat GEEN zelfstandig naamwoord
(= een woord waar de/het voor kan)?

1. De vliegen vliegen achter vliegen aan.
2. De reiziger zal met de trein gaan reizen.
3. In de mediatheek staan veel computers.
4. Misschien moeten wij verhuizen.

vraag 3: grammatica
Wat past in de zin?
Ik heb deze week .............. gelezen.

1. de mooie boek
2. het mooi boek
3. een mooi boek
4. een mooie boek

vraag 4: woordenschat
Hoe noem je een ander woord met (bijna) dezelfde betekenis?

1. tegenstelling
2. synoniem
3. alinea
4. afbeelding

vraag 5: woordenschat
Wat is een voorbeeld van twee synoniemen?

1. groot en groter
2. viool en trompet
3. stuk en kapot
4. dag en nacht

vraag 6: spelling

Welk woord is GOED geschreven?

1. onmiddellijk
2. intervieuw
3. soliciteren
4. vrienshap

vraag 7: spelling

Welk woord is GOED geschreven?

1. interresant
2. portemonnee
3. korona-virus
4. belangreik

vraag 8: spelling
Welk woord is FOUT geschreven?

1. pyjama
2. interessant
3. agressief
4. burgermeester

vraag 9 : spelling
Welk woord is FOUT geschreven?

1. appartement
2. raport
3. bodem
4. plafond

vraag 10: woordenschat

De hulp is overbodig.

Wat betekent overbodig?

1. Te weinig. Minder dan nodig is.
2. Te veel of te erg. Meer dan nodig is.
3. Iets dat op het water blijft drijven.
4. Heel voorzichtig en precies.

vraag 11: woordenschat

De mammoet is uitgestorven.

Wat betekent uitgestorven?

1. Wanneer een soort plant/dier niet meer bestaat.
2. Wanneer er heel veel soorten van een plant of dier zijn.
3. Wanneer een dier dood gegaan is.
4. Wanneer iets niet meer in het wild leeft, alleen in gevangenschap.

vraag 11: woordenschat

Die man belemmerd het contact.

Wat betekent belemmeren?

1. verhinderen (iets moeilijk maken, tegenhouden)
2. zeuren (mopperen)
3. ruzie maken
4. jaloers zijn

vraag 13: werkwoordspelling
Morgen ... (presenteren) Remco de resultaten van zijn onderzoek

1. presenteert
2. presenteerd
3. presenteerdt
4. presenteer

vraag 14: werkwoordspelling
(worden) ... je vader boos als je een onvoldoende haalt?

1. Word
2. Wordt
3. Werden
4. Worden

Vraag 15: werkwoordspelling
(beantwoorden)...je die vraag wel goed?

1. Beantwoort
2. Beantwoorden
3. Beantwoord
4. Beantwoordt

vraag 16: wat zijn klinkers?

1. a-u-e-i-eu
2. a-oo-x-y-b
3. sch-au-eu-ie-oo
4. m-k-l-n-d

vraag 17: wat zijn medeklinkers?

1. a-u-e-i-eu
2. a-oo-x-y-b
3. sch-au-eu-ie-oo
4. m-k-l-n-d

vraag 18: waar is de verkeerde klinker ingevuld?

1. gebruiken
2. bedoelen
3. afgeprijsd
4. aanbeiding

vraag 19: waar is de verkeerde klinker ingevuld?

1. versturen
2. schroevendraier
3. machine
4. applaus

vraag 20: voorzetsels
Die vrouw komt niet in
aanmerking ....... hulp

1. van
2. voor
3. om
4. over

vraag 21: voorzetsels
Heb jij interesse ...... die nieuwe fiets?

1. voor
2. op
3. aan
4. in

vraag 22: voorzetsels
Hij moest erg lachen .... die grappige filmpjes.

1. over
2. met
3. om
4. tegen

vraag 23: voorzetsels
Ben jij wel geschikt ...... dit beroep?

1. voor
2. als
3. met
4. over

vraag 24: lidwoorden
Wat is fout?

1. de paard
2. de fles
3. de ring
4. de kast

vraag 25: lidwoorden
Wat is fout?

1. het glas
2. het pak
3. het konijn
4. het vogel

vraag 26: lidwoorden
Wat is fout?

1. de hoofdstuk
2. de machine
3. de fotograaf
4. de school

vraag 27: lidwoorden
Wat is fout?

1. het programma
2. het dier
3. het afspraak
4. het bureau

vraag 28: meervoud
wat is fout?

1. programma's
2. televisie's
3. winkels
4. mango's

vraag 29: meervoud
wat is fout?

1. dagen
2. weken
3. maanden
4. jaaren

vraag 30: meervoud
wat is fout?

1. cadeaus
2. douches
3. theoriën
4. sauzen

Vraag 31: meervoud
Wat is fout?

1. bakken
2. bloken
3. rozen
4. katten

Vraag 32: meervoud
Wat is GOED?

1. golfen
2. vingers
3. kinders
4. grensen

Vraag 33: woordenschat
Waar zie je een tegenstelling?

1. contant - pinnen
2. digitaal - analoog
3. veilig - gevaarlijk
4. delen - verliezen

Vraag 34: woordenschat
Waar zie je een tegenstelling?

1. verliezen - winnen
2. aankomen - uitkomen
3. zonder - met
4. onthouden - vergeten

Vraag 35: woordenschat
Waar zie je een tegenstelling?

1. kwart over - kwart voor
2. beneden - boven
3. ziek - levend
4. nat - droog

Vraag 36: lettergrepen
Welk woord is FOUT in lettergrepen verdeeld?

1. er-va-ring
2. ple-zier
3. ver-dient
4. on-der-delen

Vraag 37: lettergrepen
Welk woord is FOUT in lettergrepen verdeeld?

1. bad-kam-er
2. ver-die-ping
3. wer-ken
4. re-ge-nen

Vond je een van deze onderdelen moeilijk? Kies uit: grammatica, woordenschat, spelling, werkwoordspelling, klinkers, voorzetsels, lidwoorden, meervoud, lettergrepen.
Schrijf het hier op. Het mogen meerdere onderdelen zijn.

Einde van de les