Werkwoorden met een vast voorzetsel

Werkwoorden met een vast voorzetsel
1 / 55
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2MBOStudiejaar 2

In deze les zitten 55 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Werkwoorden met een vast voorzetsel

Slide 1 - Tekstslide

De hond is bang voor het water.
Ze wachten al een uur op de tram.

Slide 2 - Tekstslide

Na sommige woorden en werkwoorden gebruik je vaak een vast voorzetsel. Welk voorzetsel hoort bij welk woord? Er zijn geen regels voor. Je moet ze uit je hoofd leren.

Slide 3 - Tekstslide

Werkwoorden met vaste voorzetsels

Veel werkwoorden hebben vaste voorzetsels. 

- Houden van

- Nadenken over  




Slide 4 - Tekstslide

De cursisten vergelijken hun land ... Nederland.
A
voor
B
met
C
van
D
in

Slide 5 - Quizvraag

Ik heb zin ... de vakantie.

Slide 6 - Open vraag

Maak niet zo'n lawaai! Ik ben erg gevoelig .... geluid.
A
met
B
van
C
naar
D
voor

Slide 7 - Quizvraag

Vul aan met een vast voorzetsel
rekenen ...

Slide 8 - Open vraag

Hij lijkt erg .... zijn broer.
A
naar
B
met
C
op
D
van

Slide 9 - Quizvraag

Vul aan met een vast voorzetsel:
Verlangen ...

Slide 10 - Open vraag

Kom je in aanmerking ... huursubsidie?

Slide 11 - Open vraag

De huisarts verwijst hem ... een specialist.
A
naar
B
voor
C
bij
D
met

Slide 12 - Quizvraag

De docent stelt hoge eisen ... haar cursisten.

Slide 13 - Open vraag

combinatie zelfstandig naamwoord, werkwoord en een vast voorzetsel

voorbeelden:

- Verstand hebben van

- aanmerkingen maken op

Slide 14 - Tekstslide

Zij condoleert mij ... het overlijden van mijn oma.
A
over
B
aan
C
met
D
voor

Slide 15 - Quizvraag

Ik doe mee ... de danswedstrijd.

Slide 16 - Open vraag

In Italië kwam hij in aanraking ... de politie.
A
over
B
met
C
aan
D
naar

Slide 17 - Quizvraag

Vul aan met een vast voorzetsel:
een hekel hebben ...

Slide 18 - Open vraag

Zij heeft veel plezier ... het sporten.
A
voor
B
op
C
aan
D
in

Slide 19 - Quizvraag

Vul aan met een vast voorzetsel
aanleiding geven ...

Slide 20 - Open vraag

Zij moet wennen ... haar nieuwe baan.
A
op
B
met
C
aan
D
voor

Slide 21 - Quizvraag

voorzetseluitdrukkingen

Dit zijn woordcombinaties met een voorzetsel, een zelfstandig naamwoord en weer een voorzetsel.

vb:

- Ten tijde van

- Met betrekking tot

Slide 22 - Tekstslide

Ik schrik ... deze mededeling.
A
voor
B
op
C
met
D
van

Slide 23 - Quizvraag

Vul aan met een vast voorzetsel:
door middel ...

Slide 24 - Open vraag

Vul aan met de vaste voorzetsels:
... de hand ...

Slide 25 - Open vraag

Nederland grenst ... Duitsland en België.
A
aan
B
van
C
in
D
met

Slide 26 - Quizvraag

Hij houdt geen rekening ... haar gevoelens.

Slide 27 - Open vraag

Sanja besteedt al haar zakgeld ... nieuwe kleren en make-up.
A
voor
B
op
C
in
D
aan

Slide 28 - Quizvraag

We zijn ons niet bewust ... de impact van reclame op ons koopgedrag.
A
over
B
van
C
met
D
voor

Slide 29 - Quizvraag

In de kantine wordt ... ingang ... het nieuwe schooljaar verse jus verkocht.
A
met in
B
door van
C
met van
D
van in

Slide 30 - Quizvraag

Er zijn grote verschillen in de manier waarop mensen ... geld omgaan.
A
met
B
aan
C
over
D
op

Slide 31 - Quizvraag

... antwoord ... uw mail deel ik u het volgende mee.
A
op, in
B
in, op
C
aan, met
D
met, aan

Slide 32 - Quizvraag

Heb jij ook behoefte ___________ een kopje koffie?
A
aan
B
met

Slide 33 - Quizvraag

De Tweede kamer had veel kritiek ... de bezuinigingen van de regering.
A
in
B
met
C
over
D
op

Slide 34 - Quizvraag

Gaat zij akkoord ________ het voorstel?
A
aan
B
met

Slide 35 - Quizvraag

Wij zijn bezig ___________ een nieuwe les.
A
aan
B
met

Slide 36 - Quizvraag

We eindigen de les ______ een conversatie.
A
aan
B
met

Slide 37 - Quizvraag

Heb jij ook zo'n hekel _____ koude koffie.
A
aan
B
met

Slide 38 - Quizvraag

Het ruikt hier ________ benzine.
A
naar
B
aan

Slide 39 - Quizvraag

Ik kijk altijd _________ het jeugjournaal.
A
naar
B
aan

Slide 40 - Quizvraag

Hij is gestorven ________ Corona.
A
naar
B
aan

Slide 41 - Quizvraag

Twijfel je _________ zijn verhaal?
A
naar
B
aan

Slide 42 - Quizvraag

Hij is verslaafd _____ drugs.
A
naar
B
aan

Slide 43 - Quizvraag

Ik kan niet wennen ______ deze cultuur.
A
aan
B
met
C
naar

Slide 44 - Quizvraag

Zij vraagt altijd _______ jou.
A
aan
B
met
C
naar

Slide 45 - Quizvraag

Wat verlang ik ______ een weekje zon!
A
aan
B
met
C
naar

Slide 46 - Quizvraag

Ik ben tevreden _______ deze nieuwe pen.
A
aan
B
met
C
naar

Slide 47 - Quizvraag

Wij zoeken ______ een goede oplossing.
A
aan
B
met
C
naar

Slide 48 - Quizvraag

Mijn docent is benieuwd __________ het resultaat.
A
aan
B
met
C
naar

Slide 49 - Quizvraag

Wij zijn erg blij ________ de baby
A
aan
B
met
C
naar

Slide 50 - Quizvraag

Denk je vaak __________ vroeger?
A
aan
B
met
C
naar

Slide 51 - Quizvraag

Ik informeer __________ de vertrektijden.
A
aan
B
met
C
naar

Slide 52 - Quizvraag

Hij is geopereerd ______ zijn maag.
A
aan
B
met
C
naar

Slide 53 - Quizvraag

Maak een zin met het voorzetsel van de spinner. 

Slide 54 - Tekstslide

Opdracht


- Maak de oefeningen

- Pagina 169


Slide 55 - Tekstslide