(een) ......... Löffel (m)
(geen) .............. Wasser (o)
mijn ............ Orangensaft (m)
jouw .............. Tasche (v)
zijn .................. Nachtisch (m)
haar............ Suppe (v)
ons/onze ............. Restaurant (o)
jullie .............. Rechnung (v)
hun .............. Speisekarte (v)
uw ................. Glas (o)