De persoonsvorm kun je op drie manieren vinden in een zin:
1. De zin vragend maken
2. De tijd in de zin veranderen
3. Het aantal in de zin veranderen
Tekst
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2
In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Persoonsvorm
De persoonsvorm kun je op drie manieren vinden in een zin:
1. De zin vragend maken
2. De tijd in de zin veranderen
3. Het aantal in de zin veranderen
Tekst
Slide 1 - Tekstslide
Herhaling zinsdelen H1 t/m 6
Slide 2 - Tekstslide
Wat is de persoonsvorm in de volgende zin:
Elke vrijdagavond hang ik lekker op de bank
A
ik
B
hang
C
op de bank
D
elke vrijdagavond
Slide 3 - Quizvraag
Wat is de persoonsvorm in de volgende zin:
Sturen jullie ook altijd kerstkaarten?
A
jullie
B
kerstkaarten
C
Sturen
D
altijd
Slide 4 - Quizvraag
Welke zinsdelen ken je allemaal?
Slide 5 - Woordweb
Zinsdelen
1. werkwoordelijk gezegde
2. onderwerp
3. lijdend voorwerp
4. meewerkend voorwerp
(5. bijwoordelijke bepaling)
Slide 6 - Tekstslide
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
Slide 7 - Open vraag
onderwerp van een zin
- het onderwerp van een zin is: wie of wat iets doet
- het onderwerp van een zin kan één woord of meerdere woorden zijn
- het kan op verschillende plekken in een zin staan, maar het staat meestal naast de persoonsvorm
- je kunt het onderwerp van een zin vinden door de vraag te stellen:
wie of wat doet iets?
Slide 8 - Tekstslide
onderwerp van een zin
BIJVOORBEELD:
Marieke schuift de deuren open.
Vraag: Wie schuift?
Antwoord: Marieke
Slide 9 - Tekstslide
Wat is het onderwerp?
Klas 2TL2 heeft een talentenjacht georganiseerd. Wie heeft georganiseerd?
Slide 10 - Open vraag
Welke vraag moet je stellen om het onderwerp te vinden?
Klas EM1A heeft een talentenjacht georganiseerd.
A
Wie heeft georganiseerd?
B
Wat heeft georganiseerd?
Slide 11 - Quizvraag
Welke vraag moet je stellen om het onderwerp te vinden?
De auto moet voor een APK naar de garage.
A
Wie moet (naar de garage)?
B
Wat moet (naar de garage)?
Slide 12 - Quizvraag
Wat is het onderwerp?
De auto moet voor een APK naar de garage. Wat moet (naar de garage)?
Slide 13 - Open vraag
Wat is het onderwerp in de zin?
De docenten vergaderen over de rapporten.
Slide 14 - Open vraag
Wat is het onderwerp in de zin?
In de tuin zijn hoveniers aan het werk.
Slide 15 - Open vraag
lijdend voorwerp
De meeste zinnen bevatten een persoonsvorm, een werkwoordelijk gezegde en een onderwerp.
Veel zinnen hebben ook een lijdend voorwerp.
Met het lijdend voorwerp gebeurt iets,
het 'ondergaat' wat in het gezegde staat.
Slide 16 - Tekstslide
LIJDEND VOORWERP
Tim | graaft | een kuil.
Wat graaft Tim? Tim graaft een kuil.
lijdend voorwerp = een kuil
voorbeeld 1
ow
wwgez
Slide 17 - Tekstslide
LIJDEND VOORWERP
Een speler | roept | de grensrechter.
Wie roept een speler? De speler roept de grensrechter.
lijdend voorwerp = de grensrechter
voorbeeld 2
ow
wwgez
Slide 18 - Tekstslide
LIJDEND VOORWERP
Elin | vertelt | een verhaal.
Wat vertelt Elin? Elin vertelt een verhaal.
lijdend voorwerp = een verhaal
voorbeeld 3
ow
wwgez
Slide 19 - Tekstslide
Met wie of wat gebeurt iets in de zin? Schrijf het lijdend voorwerp op.
Bruno drinkt een glas water.
Slide 20 - Open vraag
Met wie of wat gebeurt iets in de zin? Schrijf het lijdend voorwerp op.
Mads roept zijn vader.
Slide 21 - Open vraag
Met wie of wat gebeurt iets in de zin? Schrijf het lijdend voorwerp op.
De voetballer trapt de bal weg.
Slide 22 - Open vraag
meewerkend voorwerp
Hoe vind je het MV (meewerkend voorwerp)?
1. Eerst zoek je de pv, wg, ow en lv.
2. Daarna stel je deze vraag:
Aan wie of voor wie + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp = meewerkend voorwerp.
TIP: als er geen LV is dan is er ook geen MV!!!
Slide 23 - Tekstslide
controle: zet er AAN/ VOOR bij het zinsdeel of laat het weg Als dat kan is het zinsdeel een MV.
Voorbeeld:
De jongen schrijft een liefdesbrief aan zijn vriendin.
Aan/ voor + wie of wat + schrijft + de jongen + een liefdesbrief? - Meewerkend voorwerp: aan zijn vriendin.
De jongen schrijft zijn vriendin een liefdesbrief
Slide 24 - Tekstslide
MAAR: Een zinsdeel dat met voor begint is niet ALTIJD een meewerkend voorwerp.
bijv.: Voor mij staat een lange rij wachtenden.
Voor geeft hier een plaats aan. Niet voor wie iets bestemd is en is nu geen MV.
Slide 25 - Tekstslide
Wat is het meewerkend voorwerp in de zin?
De postbezorger overhandigde de klant de bestelling.
A
De postbezorger
B
De klant
C
De bestelling
D
Er is geen meewerkend voorwerp
Slide 26 - Quizvraag
Wat is het meewerkend voorwerp in de zin?
De docent Nederlands gaf de leerling een negen voor zijn toets.
A
de docent
B
de leerling
C
voor zijn toets
D
Er is geen meewerkend voorwerp.
Slide 27 - Quizvraag
Wat is het meewerkend voorwerp in de zin?
Het mooiste schilderij van Rembrandt hangt aan de muur.
A
het mooiste schilderij van Rembrandt
B
van Rembrandt
C
aan de muur
D
Er is geen meewerkend voorwerp.
Slide 28 - Quizvraag
Zet de stappen van de zinsontleding in de juiste volgorde.
Stap 1
Stap 2
Stap 3
Stap 4
Stap 5
Stap 6
Stap 7
Zinsdelen strepen zetten.
Persoonsvorm zoeken.
Gezegde bepalen.
Onderwerp zoeken.
Lijdend voorwerp zoeken.
Meewerkend voorwerp zoeken.
Bijwoordelijke bepaling(en) benoemen.
Slide 29 - Sleepvraag
Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
onderwerp
lijdend vvw
ww gezegde
meewerkend vw
bijwoordelijke bepaling
Zin:
De buurman
wilde
gisteren
het vogelhuisje
in de boom
hangen.
Slide 30 - Sleepvraag
Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
Zin:
onderwerp
werkwoordelijk
gezegde
lijdend voorwerp
meewerkend voorwerp
bijwoordelijke bepaling
Ze
feliciteerde
hem
met zijn verjaardag.
Slide 31 - Sleepvraag
Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
Zin:
onderwerp
werkwoordelijk gezegde
lijdend
voorwerp
meewerkend
voorwerp
bijwoordelijke
bepaling
Ze
heeft
dit jaar
een mooi cadeau
voor haar vader
gemaakt.
Slide 32 - Sleepvraag
Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
onderwerp
lijdend voorwerp
ww gezegde
meewerkend voorwerp
bijwoordelijke bepaling
Zin:
De auto van mijn vader
is
afgelopen zomer
helaas
niet
goedkeurd.
Slide 33 - Sleepvraag
Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
onderwerp
lijdend voorwerp
ww gezegde
meewerkend voorwerp
bijwoordelijke bepaling
Zin:
Morgen
gaat
het kleine meisje
bij haar oma
logeren.
Slide 34 - Sleepvraag
Leuk, die zinsontleding en die oefeningen, maar waarom zou ik eigenlijk willen leren ontleden?
Als je weet hoe een zin is opgebouwd, dan kan je de betekenis makkelijker achterhalen. Ook is de spelling van sommige woorden afhankelijk van hun plaats in de zin.
Als je een andere taal dan het Nederlands moet leren, is kennis van ontleden ook heel handig. Je kan dan gebruik gaan maken van de overeenkomsten tussen talen.
Slide 35 - Tekstslide
nu zelf aan de slag
Vul persoonsvorm, onderwerp, werkwoordelijk gezegde, lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp van de volgende zinnen in.
Slide 36 - Tekstslide
1. Vanwege de weersverwachting heeft de organisatie de vuurwerkshow afgelast.
2. Op het laatste moment stopte de keeper van Ajax de bal.
3. Geeft de ijscoman vandaag aan iedere klant een extra bolletje ijs?