6.3 Verteringsenzymen

6.3 Verteringsenzymen
1 / 50
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 50 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

6.3 Verteringsenzymen

Slide 1 - Tekstslide

Deze les:
- Herhaling 6.1 en 6.2
- 6.3 Verteringsenzymen


Slide 2 - Tekstslide

ADI-waardes
Kleur-, geur en smaakstoffen zijn additieven. Stoffen die de fabrikant aan het product toevoegt.
Sommige van deze stoffen kunnen giftig zijn als je er teveel van binnen krijgt! 

Wat 'teveel' is hangt af van het lichaamsgewicht. 

Slide 3 - Tekstslide

Rekenopgave
In 100 g van een voedingsmiddel zit 3 mg Ethylbutyraat. Hoeveel gram van dit voedingsmiddel zou jij (met jouw gewicht) moeten eten om vergiftigingsverschijnselen te krijgen?

Stap 1: zoek de ADI-waarde van Ethylbutyraat op in BINAS tabel 95B. 
Stap 2: Bereken maximale hoeveelheid voor eigen lichaamsgewicht
Stap 3: Hoeveel van dit voedingsmiddel mag je eten per dag?

Slide 4 - Tekstslide

Rekenopgave
In 100 g van een voedingsmiddel zit 3 mg Ethylbutyraat. Hoeveel gram van dit voedingsmiddel zou jij (met jouw gewicht) moeten eten om vergiftigingsverschijnselen te krijgen?
Stap 1: zoek de ADI-waarde van Ethylbutyraat op in BINAS tabel 95B. 
15 mg per kg lichaamsgewicht per dag
Stap 2: Bereken maximale hoeveelheid voor eigen lichaamsgewicht
Bijv. 60 x 15 mg = 900 mg 
Stap 3: Hoeveel van dit voedingsmiddel mag je eten per dag?
900 mg / 3 mg = 300
300 x 100 g = 30.000 g = 30 kg

Slide 5 - Tekstslide

ADI-waarde aspartaam = 0,5 mg/kg/dag. Hoeveel mg aspartaam mag een persoon van 53 kg per dag binnen krijgen?

Slide 6 - Open vraag

Herhaling 6.2

Slide 7 - Tekstslide

Welk type vertering is vertering door middel van speeksel?
A
Mechanische vertering
B
Chemische vertering

Slide 8 - Quizvraag

Vertering met behulp van je tanden is
A
mechanische vertering
B
chemische vertering

Slide 9 - Quizvraag

De vertering begint in je maag
A
Waar
B
Niet waar

Slide 10 - Quizvraag

In de cellen van welk orgaan worden verteringsenzymen gemaakt?
A
Maag
B
Twaalfvingerige darm
C
Dikke darm
D
Alle antwoorden zijn goed

Slide 11 - Quizvraag

Waar wordt vet verteerd?
A
Mondholte
B
Maag
C
Twaalfvingerige darm
D
Dikke darm

Slide 12 - Quizvraag

Bacteriën in je darm helpen bij de vertering
A
Waar
B
Niet waar

Slide 13 - Quizvraag

Sommige bacteriën in je dikke darm maken stoffen die we nodig hebben
A
Waar
B
Niet waar

Slide 14 - Quizvraag

Kleur-, geur- en smaakstoffen zijn niet slecht voor je
A
Waar
B
Niet waar

Slide 15 - Quizvraag

ADI staat voor
A
Algemene dagelijkse inname
B
Aanvaardbare dagelijkse inname
C
Algemene daadwerkelijke inname
D
Aanvaardbare daadwerkelijke inname

Slide 16 - Quizvraag

6.3 Leerdoelen
9. Je licht het verband tussen de vorm en functie van enzymen toe en beschrijft de naamgeving. 
10. Je licht aan de hand van optimumkrommen de invloed van de temperatuur en de pH toe op de snelheid van een enzymreactie. 
11. Je beschrijft de stappen van de vertering van koolhydraten, eiwitten en vetten. 

Slide 17 - Tekstslide

Route
van voedsel
door je spijs-
verteringskanaal

Slide 18 - Tekstslide

Vertering
  • Doel = voedingsstoffen klein genoeg maken om op te nemen in bloed.

  • Het afbreken van grote moleculen (macromoleculen, polymeren) tot kleine moleculen (monomeren) met behulp van verteringsenzymen.

  • Alles wat bruikbaar is neem je op in je darmen, restanten (onverteerbaar) poep je uit.

Slide 19 - Tekstslide

Verteringsenzymen
Functie:
Moleculen van voedingsstoffen die je eet zijn meestal te groot om op te nemen via je darmen in je bloed.

Verteringsenzymen knippen moleculen in de kleinere stukken =
chemische afbraak
(andere enzymen kunnen juist moleculen aan elkaar lijmen)

 

Slide 20 - Tekstslide

Enzymen
Verteringsenzym:
Eiwit dat een
molecuul kan
knippen

Slide 21 - Tekstslide

Enzymen
Substraat:
Molecuul dat
geknipt wordt.
Elk enzym hoort bij
één substraat.
Een enzym is 
specifiek.

Slide 22 - Tekstslide

Enzymen
Enzym-substraat-
complex:
Enzym en substraat
gebonden aan 
elkaar

Slide 23 - Tekstslide

Enzymen
Producten:
Moleculen die 
ontstaan na het 
knippen door het
enzym

Slide 24 - Tekstslide

Enzymen
Hergebruik:
Het enzym wordt niet 
verbruikt en kan dus 
opnieuw worden
gebruikt.

Slide 25 - Tekstslide

Naam van een enzym
De naam van een enzym is afgeleid van het substraat waar hij voor is.
Enzymen zijn vaak te herkennen aan de naam -ase

Maltase breekt maltose af, lipase breekt lipiden (vetten) af, sacharase breekt sacharose af enz enz.

Slide 26 - Tekstslide

Koolhydraten

Slide 27 - Tekstslide

Eiwitten

Slide 28 - Tekstslide

Vetten

Slide 29 - Tekstslide

Stapsgewijze vertering
Zorg dat je weet welke voedingsstof, waar wordt afgebroken!

mond: zetmeel
maag:  eiwitten
12-vingerige darm: eiwitten, vetten, koolhydraten, DNA/RNA
dunne darm: eiwitten, koolhydraten, DNA/RNA

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Tekstslide

Reactiesnelheid
Optimumkromme:
  • Minimum
  • Optimum
  • Maximum

Afhankelijk van temperatuur
en pH!

Slide 35 - Tekstslide

Reactiesnelheid
Te hoge temp, te lage pH:
enzym onherstelbaar beschadigd

Te lage temp: 
enzym werkt tijdelijk niet 

Slide 36 - Tekstslide

Reactiesnelheid
Lage temperatuur:
Moleculen bewegen
langzaam

Slide 37 - Tekstslide

Reactiesnelheid
Hoge temperatuur:
Moleculen bewegen
snel

Slide 38 - Tekstslide

Reactiesnelheid
Denaturatie:
Vormverandering van 
eiwitten door te hoge
temperatuur of de
verkeerde zuurgraad.

Slide 39 - Tekstslide

Verschillende enzymen hebben verschillende optima!

Slide 40 - Tekstslide

Welk enzym breekt lactose af in galactose en glucose?

Slide 41 - Open vraag

Zetmeel wordt door amylase afgebroken tot ...

Slide 42 - Open vraag

Welk enzym breekt vetten af tot monoglyceriden?

Slide 43 - Open vraag

Polypeptiden worden afgebroken tot aminozuren door het enzym ...

Slide 44 - Open vraag

Welke verteringsproducten worden uiteindelijk opgenomen in de dunne darm?

Slide 45 - Open vraag

Welk enzym heeft de grootste reactiesnelheid?

Slide 46 - Open vraag

Bij welke temperatuur werkt enzym Y het snelst?

Slide 47 - Open vraag

6.3 Leerdoelen
9. Je licht het verband tussen de vorm en functie van enzymen toe en beschrijft de naamgeving. 
10. Je licht aan de hand van optimumkrommen de invloed van de temperatuur en de pH toe op de snelheid van een enzymreactie. 
11. Je beschrijft de stappen van de vertering van koolhydraten, eiwitten en vetten. 

Slide 48 - Tekstslide

Aan de slag
Werk aan de leerdoelen van §6.2 en §6.3

Maken §6.2 - opdr. 28, 29, 30*, 33, 34, 35*, 40*, 41*
Maken §6.3 - opdr. 45, 46, 47, 50, 51, 53, 55, 56

Klaar? Start met de begrippenlijst/mindmap/biologiepagina.

Samenvatting met behulp van 82c en 82e..

Slide 49 - Tekstslide

Aantekening
Lees je samenvatting van het verteringsstelsel in je stencil nog eens door en bekijk BINAS 82C en 82E. Neem onderstaande tabel over en vul in. 

Verteringsklier
Welke enzym(en)?
Vertering van..

Slide 50 - Tekstslide