werkwoordspelling schrijven ex uitleg

Les van vandaag!
Examen schrijven doornemen 
  • Onderdelen zakelijke mail + artikel
  • Examen zelf
Werkwoordspelling

1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Les van vandaag!
Examen schrijven doornemen 
  • Onderdelen zakelijke mail + artikel
  • Examen zelf
Werkwoordspelling

Slide 1 - Tekstslide

Zakelijk e-mail

Slide 2 - Tekstslide

Zakelijk schrijven

Formeel

Gericht

Duidelijk

Aantrekkelijk

Correct

Slide 3 - Tekstslide

Kenmerken aanhef zakelijke brief:
A
Hoi
B
Geachte
C
Hallo
D
Onderwerp:

Slide 4 - Quizvraag

Een klachtenbrief is een zakelijke brief/mail.
A
waar
B
niet waar

Slide 5 - Quizvraag

Een zakelijke mail is...
A
langer dan een brief
B
korter dan een brief

Slide 6 - Quizvraag

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Inhoud zakelijke mail
1. Waarom stuur je deze e-mail?
2. Alle gevraagde onderdelen komen aan bod; 
Moet je drie klachten noemen, noem dan ook drie klachten. Staan er functievereisten, beschrijf deze ook vanuit jezelf.
3. Dus voordat je begint te schrijven, maak voor jezelf eerst duidelijk wat er van je verwacht wordt. Schrijfplan helpt hierbij.

Slide 9 - Tekstslide

Welke aanhef past bij een sollicitatie als het staat richten aan Henk de Vries?
A
Beste meneer de Vries
B
Beste Henk,
C
Geachte Henk de Vries,
D
Geachte heer of mevrouw,

Slide 10 - Quizvraag

Elke zin moet ik bij de kantlijn plaatsen.
A
Ja
B
Nee

Slide 11 - Quizvraag

Artikel
Inleiding (1 alinea)
  • Belangstelling wekken
  • Onderwerp aankondigen - doel van het artikel beschrijven
Middenstuk (mag meerdere alinea's/kopjes met deelonderwerpen)
  • Deelonderwerp 1
  • Deelonderwerp 2
  • Deelonderwerp 3
Slot (1 alinea)
  • Passende afsluiting

Slide 12 - Tekstslide

Stappenplan artikel schrijven
  1. Nadenken over: onderwerp, schrijfdoel, doelgroep.
  2. Schrijfplan/-schema maken - uitwerken - skelet van je artikel
  3. Nadenken over je taalgebruik
  4. SCHRIJVEN!

Slide 13 - Tekstslide

Schrijfplan/-schema

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Examen schrijven
Zelf meenemen!
Je krijgt een examenboekje, daarin staat de opdracht en papieren om de nette versie op te schrijven.
Kladpapier = toetsblaadjes ROC

Slide 17 - Tekstslide

Oefenen met
werkwoordspelling

Slide 18 - Tekstslide

voor het spellen van de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd gebruik je 't ex-fokschaap
A
waar
B
niet waar

Slide 19 - Quizvraag

voor het spellen van het voltooid deelwoord gebruik je 't ex-fokschaap
A
waar
B
niet waar

Slide 20 - Quizvraag

voor het spellen van de persoonsvorm in de verleden tijd gebruik je 't ex-fokschaap
A
waar
B
niet waar

Slide 21 - Quizvraag


Casper (branden) zijn vingers gisteren
A
brande
B
brandde
C
brandden
D
branden

Slide 22 - Quizvraag


Maar iedereen heeft weleens (falen)
A
gefaald
B
gefaalt
C
gefalen

Slide 23 - Quizvraag

Ook Marle en Noa hebben (beloven)
A
belooft
B
beloovt
C
beloofd
D
beloovd

Slide 24 - Quizvraag

hun vingers niet meer te (branden)
A
brandden
B
brandde
C
brande
D
branden

Slide 25 - Quizvraag


(vinden) je deze les ook zo leuk?
A
vin
B
vint
C
vindt
D
vind

Slide 26 - Quizvraag

Meneer Kalis (vinden) het hopelijk wel wat.
A
vind
B
vint
C
vindt

Slide 27 - Quizvraag


Afgelopen weken (besteden) we veel tijd aan werkwoordspelling
A
besteden
B
besteede
C
besteedden
D
besteeden

Slide 28 - Quizvraag


Als Rania nu eens een beetje (opschuiven)
A
opschuift
B
opschuifd
C
opschuivt
D
opschuivd

Slide 29 - Quizvraag

Dan kan Qimo zijn woord beter (verspreiden)
A
verspreide
B
verspreiden
C
verspreidde
D
verspreidden

Slide 30 - Quizvraag

Heeft iedereen zijn naam op Julius' schoenen (vermelden)?
A
vermeld
B
vermelt
C
vermeldt

Slide 31 - Quizvraag

Mevrouw Jansen (zetten) die van haar er gisteren nog op
A
zet
B
zetten
C
zette
D
zat

Slide 32 - Quizvraag

Sommige leerlingen (roken) stiekem in het park.
A
rookte
B
rookten
C
rookde
D
rookden

Slide 33 - Quizvraag

Maar ze zijn daarvoor flink (straffen).
A
gestraft
B
gestrafd
C
gestrafft
D
gestraffd

Slide 34 - Quizvraag

En nu (gebeuren) het gelukkig niet meer.
A
gebeurt
B
gebeurd
C
gebeurdt

Slide 35 - Quizvraag

En anders is het corveeën ook weer zo (gebeuren)
A
gebeurt
B
gebeurd
C
gebeurdt

Slide 36 - Quizvraag

Hopelijk hebben jullie van deze quiz wat (leren)
A
geleerd
B
geleert
C
geleerdt

Slide 37 - Quizvraag

Dan (beloven) dat veel voor de toets
A
beloovt
B
beloovd
C
beloofd
D
belooft

Slide 38 - Quizvraag

Hij heeft de gevonde foto's weggelegd.
A
gevonden
B
gevonde
C
gevondden

Slide 39 - Quizvraag

De vergrote foto's heb ik ingelijst.
A
vergrote
B
vergroten
C
vergrootte
D
vergrootten

Slide 40 - Quizvraag

De geredde jongen was heel erg bang geweest.
A
gerede
B
geredden

Slide 41 - Quizvraag