22en 23 maart 3.2 Lezen in de klas

Pak je leesboek en begin alvast met lezen!
Geen leesboek mee?  Haal een leestekst bij me op.












1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 18 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Pak je leesboek en begin alvast met lezen!
Geen leesboek mee?  Haal een leestekst bij me op.












Slide 1 - Tekstslide

timer
10:00

Slide 2 - Tekstslide

BOEKPRESENTATIE                                             Periode 4, de datum krijgen jullie nog.



  • een Powerpoint of een film maken
  • uitleggen waarom je dat boek hebt gekozen
  • vertellen over de structuur van je presentatie
  • vertellen over de schrijver (Nederlandse schrijver)
  • vertellen over het soort boek
  • vertellen over de hoofdfiguur
  • een samenvatting geven over het hele boek
  • uitleggen wat je van het boek vond, aan de hand van beoordelingswoorden
  • een goede presentatie geven, boeiend voor het publiek
  • Mocht de les onverhoopt niet doorgaan, om wat voor reden dan ook, schuif je automatisch door naar de volgende les.











Neem elke les je leesboek mee!

Slide 3 - Tekstslide

De toets op 13 april gaat over:
  • tekstsoorten: betogende tekst/activerende tekst
  • leesstrategie: kritisch lezen
  • tekstverbanden: oorzaak/gevolg, middel/doel, voorw.
  • verwijswoorden
  • argumenteren
  • samenvatten
3.2 Lezen, blz. 104 - 109
4.2 Lezen, blz. 148 - 153
5.2 Lezen, blz. 190 - 195

Slide 4 - Tekstslide

Vandaag:

  • introductie: samenvatting maken,
  • mondeling argumenteren.

Slide 5 - Tekstslide

Hoe kan ik een goede samenvatting maken?
Wat moet ik doen als ik teveel woorden heb?

Slide 6 - Tekstslide

Wat staat er nou eigenlijk?


Slide 7 - Tekstslide

Wat staat er nou eigenlijk?


De straathond kreeg een trap van een man.
Een man trapte de straathond.

De zon gaat onder.

Slide 8 - Tekstslide

Meer over samenvattingen?
In hoofdstuk 5:

Oefenen met samenvattingen schrijven.
Verschillende soorten samenvattingen.

Slide 9 - Tekstslide

Daar wil ik graag op reageren.
Een spelletje argumenteren
Argument
Argument = informatie waarmee de schrijver wil bewijzen dat hij gelijk heeft, dat zijn mening juist is.

Slide 10 - Tekstslide

  • Er verschijnt straks een stelling op het bord.
  • Weet je een argument vóór de stelling? Ga staan en vertel je argument.
  • Wie het niet met dat argument eens is, gaat staan en zegt: ‘Daar wil ik graag op reageren!’. 
  • Je mag op elkaar reageren tot er iemand anders opstaat en zegt: 'Daar wil ik graag op reageren!'.
  • Ga door tot de tijd om is.
  • Je mag elkaar onderbreken, maar probeer niet door elkaar te praten.
  • Praat luid en duidelijk, schreeuwen mag niet.
  • Wees kritisch, maar blijf respectvol.

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Feitelijke argumenten
      (objectief):
een feit, controleerbaar,
   je kunt er niet over van mening verschillen.

Niet-feitelijke argumenten (subjectief):
een mening of een
vermoeden, niet-controleerbaar, je kunt
er wel over van mening verschillen.
Voorbeelden
Feitelijke argumenten zijn vaak sterker dan niet-feitelijke argumenten
Sporten is gezond, want ik voel me er goed bij.
Sporten is gezond, want dat zeggen onderzoekers

Slide 14 - Tekstslide

Wat hebben we gedaan?
V   Introductie samenvatten
V   Mondeling argumenteren

En nu?
Aan de slag!

Slide 15 - Tekstslide





                      Vragen?
         

Slide 16 - Tekstslide

woensdag 24 maart (2H)
Maken: opdracht 5, 7, 8, 9 & 10
(blz. 105 & 106)
hoofdstuk 3.2

Slide 17 - Tekstslide

Einde van de les
Tot morgen!

Slide 18 - Tekstslide