In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 90 min
Onderdelen in deze les
Welkom bij Nederlands!
Pak je leesboek.
Slide 1 - Tekstslide
Wat gaan we doen vandaag?
Huiswerk bespreken
Herhalen H4 met LessonUp
Leren voor toets:
H3 en H4 van Lezen (en eventueel nog H1 en H2).
Blz: 72 t/m 77 en blz 102 t/m 107.
Slide 2 - Tekstslide
Bespreken huiswerk
Opdracht 4 van H4 Lezen
Slide 3 - Tekstslide
Opdracht 4, belangrijkste vragen
1. Wat is het onderwerp van de teksten?
3. Uit welke alinea(s) bestaat de inleiding?
4. Wat betekenen de woorden?
5. Welke 2 signaalwoorden voor chronologisch verband staan er in alinea 1?
6. Welke tegenstelling herken je in alinea 2?
Slide 4 - Tekstslide
Opdracht 4, belangrijkste vragen
1 escape rooms
3 alinea 1 en 2 – In deze alinea’s maakt de auteur duidelijk wat het onderwerp van de tekst is. In alinea 1 vertelt de auteur over een bijzondere ruimte waardoor je als lezer nieuwsgierig wordt naar de rest van de tekst. In alinea 2 wordt bekend dat de bijzondere ruimte uit alinea 1 een escape room is.
5 (1) dan; (2) vervolgens
6 Dat klinkt misschien niet zo aantrekkelijk. ↔ Het is een gewild uitje onder vrienden, familie of collega’s.
Slide 5 - Tekstslide
Opdracht 4, belangrijkste vragen
10. Welke tegenstelling herken je in alinea 4? En wat is het signaalwoord?
13. Welke opsomming staat aan het einde van alinea 7?
15. Wat is de hoofdgedachte?
Slide 6 - Tekstslide
Opdracht 4, belangrijkste vragen
10 Men richt zich vooral op jongeren en bedrijven. ↔ Iedereen mag er naar binnen. – signaalwoord: hoewel.
13 Het is een opsomming van dingen die Sherlocked in de toekomst wil gaan doen (veranderen en uitbreiden).
15 Escape rooms (zoals The Room of Riddles en Sherlocked in Amsterdam) worden steeds populairder. / Er komen steeds meer plekken waar je het spel escape room kunt spelen. / Het spel escape room wordt steeds populairder.
Slide 7 - Tekstslide
Oefenen tekstverbanden
Slide 8 - Tekstslide
Slide 9 - Tekstslide
Pak je laptop
En ga naar LessonUp
Slide 10 - Tekstslide
Wat weet je nog van tekstverbanden?
Slide 11 - Woordweb
Theorie H4
In een goede tekst hangen woorden, zinnen en alinea's met elkaar samen.
Die samenhang heet het verband in de tekst. Door te letten op verbanden in een tekst, kun je de tekst beter begrijpen. Je kunt verbanden vaak herkennen aan signaalwoorden.
Slide 12 - Tekstslide
Tekstverband
Signaalwoord
Een chronologisch verband beschrijft gebeurtenissen in de juiste tijdsvolgorde.
Vroeger, later, nu, eerst, daarna, vervolgens, nadat, terwijl, dadelijk, intussen, binnenkort, ook jaartallen en data.
In een opsommend verband worden dingen achter elkaar opgenoemd.
Ten eerste, ten tweede, om te beginnen, bovendien, ook (nog), verder, ten slotte, en, niet alleen... (maar), liggende streepjes (-), getallen (1,2 etc) en dots
In een tegenstellend verband worden tegenovergestelde zaken genoemd.
Maar, tegenover, daarentegen, toch, echter, hoewel, ofschoon, ondanks dat, aan de ene kant... aan de andere kant.
In een toelichtend verband wordt extra informatie gegeven bij een onderwerp, vaak in de vorm van een voorbeeld.
Bijvoorbeeld, zo, als, zoals, denk aan, neem nou.
Slide 13 - Tekstslide
We gaan vandaag naar de Efteling en daarna thuis patat eten.
Ik houd erg van muziek, bijvoorbeeld K-pop.
Mijn vader is nu vaak thuis, maar mijn moeder gaat nog naar haar werk.
Ik vind zowel puppy's als kittens heel schattig.
Tegenstellend verband
Toelichtend verband
Opsommend verband
Chronologisch verband
Slide 14 - Sleepvraag
Welke signaalwoorden horen bij een opsommend verband?
Slide 15 - Open vraag
Waar kun je tekstverbanden in een tekst terugvinden?
A
Tussen twee woorden
B
Tussen twee zinnen
C
Tussen meerdere alinea's
D
Tussen twee of meerdere woorden, zinnen en alinea's
Slide 16 - Quizvraag
Aan de slag
Maak voor jezelf een overzicht van de tekstverbanden met (minimaal!) 5 signaalwoorden. Dit helpt je met leren!