Klas 1 - Chapitre 2 - D

1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Aujourd'hui
Intérro ABC
Réviser les nombres & avoir
Grammaire D: werkwoorden
Ex. 16, 17, 18, 19
Le but: 
- je kunt de regelmatige ww op -er gebruiken.

Slide 2 - Tekstslide

Aujourd'hui
Ex. 14, 15
Réviser avoir
Grammaire D: werkwoorden
Ex. 16, 17, 18
Le but: 
- je kunt de regelmatige ww op -er gebruiken.

Slide 3 - Tekstslide

Vocabulaire

Slide 4 - Tekstslide

Phrases-clés

Slide 5 - Tekstslide

Ex. 15
Je gaat eten bestellen:
- Kies iets te eten en te drinken van de menukaart.
- Geef de bestelling telefonisch door.
- Je klasgenoot vraagt je naam, waar je woont en je telefoonnr.

Tip: gebruik ook de phrases-clés van hoofdstuk 1!

Slide 6 - Tekstslide

Even herhalen...
Wat is de Franse vertaling van de volgende personen?
Ik
Jij
Hij 
Zij
Men / wij
Wij 
Jullie / u
Zij (👨🏽👨🏽)
Zij (👩🏼👩🏼)

Slide 7 - Tekstslide

avoir ?

Slide 8 - Tekstslide

avoir =
A
zijn
B
hebben
C
gaan
D
doen

Slide 9 - Quizvraag

AVOIR ( = hebben)
                 AVOIR

Slide 10 - Tekstslide

Vul de juiste vorm van avoir in:
Elle ________ (avoir)
A
ai
B
as
C
a
D
avons

Slide 11 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van avoir in:
Vous _____

Slide 12 - Open vraag

Vul de juiste vorm van avoir in:
Ils ________ (avoir)
A
ai
B
ont
C
avez
D
avons

Slide 13 - Quizvraag

Vul de juiste vorm in van avoir
Tu ____

Slide 14 - Open vraag

avoir
ik heb
A
je ai
B
j'ai
C
je suis
D
je fais

Slide 15 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van avoir in:
Nous ________ (avoir)
A
ai
B
as
C
a
D
avons

Slide 16 - Quizvraag

j'
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
avoir (hebben)
Combineer de juiste vorm van avoir met het goede persoonlijk voornaamwoord
ai
as
a
avons
avez
ont

Slide 17 - Sleepvraag

Werkwoorden op -er
De meeste werkwoorden eindigen in het Frans op -er


Slide 18 - Tekstslide

Quelle est la règle?

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Werkwoorden op -er gebruiken
Stap 1. Haal er weg.

Je houdt dan de stam van het werkwoord over.


Slide 21 - Tekstslide

Werkwoorden op -er gebruiken
Stap 1. Haal er weg.

Je houdt dan de stam van het werkwoord over.

Stap 2. Achter de stam komt een uitgang.

Slide 22 - Tekstslide

Werkwoorden op -er gebruiken
Uitgangen:
je                            + e
tu                           + es
il / elle / on         + e
nous                     + ons
vous                      + ez
ils / elles              + ent

Slide 23 - Tekstslide

Werkwoorden op -er gebruiken
Uitgangen:
je                            + e
tu                           + es
il / elle / on         + e
nous                     + ons
vous                      + ez
ils / elles              + ent
Voorbeeld: donner (geven)

je donne
tu donnes
il / elle / on donne
nous donnons
vous donnez
ils / elles donnent

Slide 24 - Tekstslide

Les verbes ..... er
Je               + stam
e
Tu               + stam
es
Il/elle/on    + stam
e
Nous          + stam
ons
Vous          + stam
ez
Ils/elles       + stam
ent

Slide 25 - Tekstslide

Les verbes en ER
  Aimer
Détester
   Parler
Je
aime
déteste
parle
Tu
aimes
détestes
parles
Il/Elle
aime
déteste
parle
Nous
aimons
détestons
parlons
Vous
aimez
détestez
parlez
Ils/Elles
aiment
détestent
parlent

Slide 26 - Tekstslide

De uitgangen van regelmatige werkwoord op -er

Slide 27 - Tekstslide

Au travail!
Fais: ex. 15, 16, 17, 18

Slide 28 - Tekstslide

Aujourd'hui
Toets bespreken
Répéter les verbes en -er
Grammaire D: 
Ex. 16, 17, 18, 19
Le but: 
- je kunt de regelmatige ww op -er gebruiken.

Slide 29 - Tekstslide

werkwoorden op - er
Je ... (danser)
A
danse
B
danses
C
dansez
D
dansent

Slide 30 - Quizvraag

werkwoorden op - er
Elles ... (danser)
A
danse
B
danses
C
dansez
D
dansent

Slide 31 - Quizvraag

Vervoeg het werkwoord tussen de haakjes op de juiste manier:
Nous (regarder) _____ la télé.

Slide 32 - Open vraag

Vervoeg het werkwoord tussen de haakjes op de juiste manier:
Vous (danser) _____ beaucoup?

Slide 33 - Open vraag

Vervoeg het werkwoord tussen de haakjes op de juiste manier:
Yasmine et Julie (jouer) _____ au foot.

Slide 34 - Open vraag

Au travail!
Fais: ex. 18, 19

Slide 35 - Tekstslide