4.4 + 4.5 + 4.6 Inflatie + koopkracht

Goedemiddag!
Leg je werkboek alvast open op blz 124

1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Goedemiddag!
Leg je werkboek alvast open op blz 124

Slide 1 - Tekstslide

4.4 + 4.5 Inflatie

Slide 2 - Tekstslide

bestedingsinflatie
Hoe ontstaat een prijs? (evenwichtsprijs)
Vraag = aanbod
waar vraag en aanbod elkaar vinden ontstaat de prijs

Vraag > (groter dan) aanbod --> prijs stijgt
Aanbod > (groter dan) vraag --> prijs daalt






Slide 3 - Tekstslide

Bestedingsinflatie

Slide 4 - Tekstslide

Inflatie
Inflatie is de gemiddelde sitjging van alle prijzen bij elkaar. Als er inflatie is en je inkomen hetzelfde blijft, daalt je koopkracht. 

Je kunt ook zeggen: door inflatie wordt je geld minder waard. 


Slide 5 - Tekstslide

Oorzaken inflatie

- bestedingsinflatie (vraag stijgt)
- kosteninflatie
- geïmporteerde inflatie
-belastinginflatie
- winstmarge inflatie

Slide 6 - Tekstslide

Kosteninflatie
hogere kosten voor grondstoffen of personeel worden doorberekend in de prijs.

Slide 7 - Tekstslide

geïmporteerde inflatie
in het land waar je grondstoffen/onderdelen inkoopt is er inflatie. Je inkoopkosten stijgen, deze worden doorberekend in de prijs.

Slide 8 - Tekstslide

belastinginflatie
de overheid verhoogt de accijnzen en/of de btw. Hierdoor wordt de consumentenprijs hoger.

Slide 9 - Tekstslide

winstmarge inflatie
de producent wil meer winst maken op zijn product en verhoogt zijn prijs.

Slide 10 - Tekstslide

Gevolgen inflatie
- geldontwaarding (wordt minder waard, koopkracht daalt)
- spaargeld wordt minder waard
- waarde schulden neemt af
- ondernemersrisico
- concurrentiepositie verslechtert 
                  (worden te duur voor het buitenland)

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Koopkracht
KOOPKRACHT: de hoeveelheid producten/diensten die je met je inkomen kunt kopen.

Je koopkracht wordt bepaald door;
1. nominale inkomen
2. prijs

Slide 13 - Tekstslide

Reëel en nominaal inkomen


Nominaal inkomen: je inkomen in euro's

Reëel inkomen = koopkracht

Slide 14 - Tekstslide

verandering reëel inkomen
= verandering nominaal inkomen (%) - inflatie (%)

Stel je (nominale) inkomen stijgt met 3,5% en de inflatie op dat moment is 2%. Dan stijgt je reële inkomen (koopkracht) met 1,5%

Slide 15 - Tekstslide

prijscompensatie
 bij een inflatie van bijvoorbeeld 2% eisen de vakbonden een minimale loonsverhoging van 2% om de koopkracht van de consument te behouden.

GEVAAR: LOONPRIJSSPIRAAL
prijzen stijgen --> lonen stijgen --> loonkosten stijgen --> prijzen stijgen --> lonen stijgen --> etc.

Slide 16 - Tekstslide

koopkracht spaargeld
je krijgt 2% rente op je spaarrekening terwijl de inflatie dat jaar 5% bedraagt. Wat gebeurt er met je koopkracht van je spaargeld?


--> koopkracht (waarde) spaargeld daalt met 3%

Slide 17 - Tekstslide

De prijzen stijgen met 2,5%
Het inkomen van Lisa stijgt met 3,5%
Stijgt of daalt de koopkracht van Lisa?
A
Stijgt
B
Daalt

Slide 18 - Quizvraag

De prijzen stijgen met 2,5%
Het inkomen van Ahmet stijgt met 1,5%
Stijgt of daalt de koopkracht van Ahmet?
A
Stijgt
B
Daalt

Slide 19 - Quizvraag

De inflatie stijgt met 2,5%
Het inkomen van Rick stijgt met 1,5%
Met hoeveel procent stijgt of daalt de koopkracht van Rick?
A
Daalt met 0,5%
B
Stijgt met 1%
C
Daalt met 1%
D
Stijgt met 0,5%

Slide 20 - Quizvraag

Maken
4.3: 1 t/m 10
4.4: 1, 2, 3, 4, 5, 7 & 8
4.5: 1, 2, 3, 4, 5 & 8
4.6: 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 9, 10

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Video