W. 1 Kapitel 7 Hier bin ich zu Hause!

• Duits
• Middelbare school
• vmbo g
• Leerjaar 2

Kapitel 7: Hier bin ich zu Hause!

1. Pak je boek voor je.

2. Log je in op LessonUp. 

Was machen wir heute?

1. Uitleg online les

2. Uitleg opdrachten

3. Uitleg werkwoordenboekje

Zelfstandig aan de slag!

Lernziel: herhaling + uitleg online les

Online les 

1. Meet - link komt in Magister te staan.

2. Lesson -up zet ik na de les in Google classroom.

3. Uitleg + oefenen; rest zelfstandig aan de slag.

4. HW inleveren via Google Classroom

5. Chat vragen stellen

PO Duits

Het filmpje alleen maken.

Maak een filmpje over je woning.

Das hier ist mein Zimmer.

Es gibt ein Bett in meinem Zimmer. Mein Bett steht hier. Es gibt einen Kleiderschrank, eine Lampe und ein Bett in meinem Zimmer . 

Deadline 2 februari

S. 64 Lesen Aufgabe 23

Wohnen in Deutschland. 

1. Lees eerst de vragen.

2. Ga op zoek naar het antwoord in de tekst.

Mehr als die Hälfte aller Deutschen hat ein Eigenheim.
Wat betekent Eigenheim

1. huurwoning
2. koopwoning

der Haushalt

1. woning
2. huishouden

S. 65 Wörter Aufgabe 24

Beschreibe was du siehst!

Gebruik S. 74 Wörterliste

1. Kleidung - Wäsche - Klamotten - Vorhänge
2. Lampe, küche, Schrank - Stuhl
3. Lampe - Fernseher - Tisch - Stuhl

S. 66 Lesen Aufgabe 25

Wo ich wohne 

1. Lees eerst de vragen.

2. Ga op zoek naar het antwoord in de tekst.

Gericht op zoek naar het antwoord in de tekst. 

de woonplaats

1. der Wohnort
2. der Wohnungstyp
3. Art der Wohnung

die Lage

1. ligging
2. situatie
3. laagje
4. lager

Art der Wohnung

1. aarde van woning
2. soort woning

S. 58 Grammatik Aufgabe 13

1e naamval: Mannelijk en onzijdig geen e!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!

4e naamval: mannelijk eindigt op -en 

S. 71 Schreibecke Aufgabe 33

Schrijf de juiste woorden in de juiste zin.

Zoek eerst de woorden op in de woordenboek. 

Werkwoordboekje

Oefenen met de werkwoorden. 

- sterke werkwoorden / zwakke werkwoorden. (feesttenten)

- haben und sein 

Hoe ging dat ook al weer?

haben und sein 

1. Persoonlijk voornaam woord.

2. haben en sein uit je hoofd leren. 

1. Wir________eine neue

 Wohnung. (haben)

2. ________du Geschwister? (sein)

2. ________du Geschwister? (sein)

1. bin
2. sind
3. ist
4. bist

Irene und Jonas___seit 2 Jahren verheiratet.

1. bin
2. sind
3. seid
4. bist

Let op!!

2 namen = hele werkwoord

1 naam/ding/dier = vervangen door er/sie/es

Peters Vater______Ingenieur von Beruf.

1. bin
2. ist
3. seid
4. bist

EF Agenda

Aufgabe 23, 24 und 25 

Werkwoordboekje: 

haben und sein maken

delen via de e-mail.

.