soorten argumenten 3H

Meningen en argumenten

Een mening is wat iemand vindt van iets. 

Om je mening te onderbouwen, gebruik je argumenten


1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Meningen en argumenten

Een mening is wat iemand vindt van iets. 

Om je mening te onderbouwen, gebruik je argumenten


Slide 1 - Tekstslide

Wat is een argument?
Als iemand zijn mening wil verdedigen, legt hij uit waarom hij iets vindt. 
Dit noem je een argument.

Veel gebruikte signaalwoorden bij argumenten zijn: 
want
omdat
daarom
namelijk

Slide 2 - Tekstslide

Waar of niet waar?
Objectieve argumenten zijn gebaseerd op onderzoeken en controleerbare feiten.
A
waar
B
niet waar

Slide 3 - Quizvraag

Slide 4 - Tekstslide

Waar of niet waar?
Objectieve argumenten zijn krachtiger dan subjectieve argumenten.
A
waar
B
niet waar

Slide 5 - Quizvraag

Feitelijk argument
Een feitelijk argument kun je controleren. Onderzoeksgegevens zijn altijd feitelijke argumenten. 

Voorbeeld: 
Dit kruispunt moet een rotonde worden, want uit onderzoek blijkt dat dat veiliger is. 

Slide 6 - Tekstslide

Ervaringsargument
De schrijver gebruikt een voorval dat hij zelf echt heeft beleefd. De ervaring is niet eenmalig.

Voorbeeld:
Dit kruispunt moet een rotonde worden, want ik ben daar al een aantal keer bijna aangereden. 

Slide 7 - Tekstslide

Nut of (on)gewenst gevolg
Met het argument legt de schrijver het nut of (on)gewenst gevolg uit. Het argument moet wel een gevolg zijn van wat in de stelling staat. De inhoud is gebaseerd op feiten.

Voorbeeld:
Dit kruispunt moet een rotonde worden, want dan gebeuren er minder ongelukken.

Slide 8 - Tekstslide

Veronderstelling/vermoeden
Het argument is gebaseerd op een algemeen aanvaarde opvatting of onderzoek. 

Voorbeeld:
Dit kruispunt moet een rotonde worden, want dan komen er vast minder files. 

Slide 9 - Tekstslide

Vergelijkingsargument
Het argument is een vergelijking. De vergelijking moet wel opgaan, dus twee gelijke zaken moeten zijn vergeleken. Wat wordt vergeleken moet gebaseerd zijn op feiten en niet op gevoelens, geloof of meningen.

Voorbeeld: 
Dit kruispunt moet een rotonde worden, want in het dorp hiernaast zorgde eenzelfde soort situatie voor veel minder files. 

Slide 10 - Tekstslide

Emotioneel argument
Het argument is gebaseerd op een gevoel of een intuïtie. Dit soort argumenten is heel persoonlijk en dus subjectief.

Voorbeeld:
Dit kruispunt moet een rotonde worden, want ik vind het heel naar dat daar zoveel ongelukken gebeuren. 

Slide 11 - Tekstslide

Welke soort argument zie je in 
de volgende voorbeelden?

Gebruik p. 179 uit je lesboek. 

Slide 12 - Tekstslide


De iPhone 12 kan je het beste bij Tele2 kopen. Daar is hij volgens Iphone Deals het goedkoopste.
A
veronderstelling/ vermoeden
B
vergelijkingsargument
C
feitelijk argument
D
emotioneel argument

Slide 13 - Quizvraag


Was regelmatig je handen, want het voorkomt infecties.
A
feitelijk argument
B
nut of (on)gewenst gevolg
C
ervaringsargument
D
emotioneel argument

Slide 14 - Quizvraag


Voor het kopen van een nieuwe printer kan je het beste naar de Mediamarkt gaan, want daar geven ze duidelijke uitleg.
A
vergelijkingsargument
B
emotioneel argument
C
veronderstelling/ vermoeden
D
ervaringsargument

Slide 15 - Quizvraag


Ga maar niet op zaterdag naar de stad, want dan zal het waarschijnlijk erg druk zijn.
A
vermoeden/ veronderstelling
B
gewenst gevolg
C
feitelijk argument
D
vergelijkingsargument

Slide 16 - Quizvraag


Ik vind de programma's van Bram Krikke helemaal niks; hij kan nogal grof en onbeschoft zijn tegen zijn gasten.
A
ervaringsargument
B
feitelijk argument
C
emotioneel argument
D
veronderstelling/ vermoeden.

Slide 17 - Quizvraag