K3 korte ja/nee antwoorden

korte ja/nee antwoorden 
K3
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
engelsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

korte ja/nee antwoorden 
K3

Slide 1 - Tekstslide

AIMS 
- aan het einde van de les weten wij hoe wij korte ja/nee antwoorden gebruiken in een zin

Slide 2 - Tekstslide

waarom reageren wij in het Engels met korte ja/nee antwoorden?
- in het Engels is het niet beleefd om een vraag met alleen ja of nee te beantwoorden
- je reageert daarom met een kort zinnetje 

waarom leren wij dit?

Slide 3 - Tekstslide

Voorbeelden

Did she go to school yesterday? 
- Yes, she did.
- No, she did not


Are Tim and Pim friends?
- Yes, they are
- No, they are not

Slide 4 - Tekstslide

Hoe vorm je een ja/nee antwoord?


1. Je begint met yes/no

2. herhaal het voornaamwoord ( I, you ,he ,she ,it , you , we, they).
3. herhaal het eerste werkwoord uit de vraag.


bij no gebruik je not / 'n t !

(not aan het einde)

Slide 5 - Tekstslide

Let op!

als er in een vraag 'you' staar gebruik je 'I' of 'we'  in je antwoord

Are you going to France?

- Yes, I am/we are. 

- No, I am not/ we aren't.


je antwoord met I als de vraag aan jou gericht is 

je antwoord met we als de vraag aan jullie gericht is 


Slide 6 - Tekstslide

oefenen 
1. Are you at home?
yes............
no................
2. Do you know each other?
yes...
no.....
3.  Will he go to Spain?
Yes......
no............



Slide 7 - Tekstslide

does she live in London? -

Slide 8 - Open vraag

Is Tom your friend? +

Slide 9 - Open vraag

Did they tell us the truth? +

Slide 10 - Open vraag

opdracht 6 
- paragraaf 5.5 , opdracht 6 
- eerste 3 vragen samen maken
- de rest van de opdracht zelf maken 
- mag hand-out gebruiken
- klaar? bezig met woordzoeker
- samen nakijken over 10 minuten

Slide 11 - Tekstslide

opdracht 7 
voorkennis: wie doet wat waar wanneer 

Slide 12 - Tekstslide

doel behaald?
- aan het einde van de les weten wij hoe wij korte ja/nee antwoorden gebruiken in een zin

Slide 13 - Tekstslide

homework
paragraaf 5.4
opdracht 2, 3 & 4 

Slide 14 - Tekstslide