Argumentatie 1 3HAVO

Doel van de les
  • Je kunt onderscheid maken tussen standpunten, argumenten, tegenargumenten en weerleggingen.
  • Je kunt onderscheid maken tussen feitelijke en waarderende argumenten.
  • Je kunt een argumentatie weergeven in een blokjesschema.
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les

Doel van de les
  • Je kunt onderscheid maken tussen standpunten, argumenten, tegenargumenten en weerleggingen.
  • Je kunt onderscheid maken tussen feitelijke en waarderende argumenten.
  • Je kunt een argumentatie weergeven in een blokjesschema.

Slide 1 - Tekstslide

Argumenteren H3+H4
De schrijver van een overtuigende tekst wil de lezer overtuigen van zijn standpunt of mening. Hij onderbouwt zijn standpunt: hij legt met argumenten uit waarom hij dat standpunt heeft.

Slide 2 - Tekstslide

Wat is een argument?
Een argument is een uitleg waarom je iets vindt.
Als je bijvoorbeeld zegt dat je niet naar buiten wilt,  dan kun je als uitleg geven:
 ‘Ik wil niet naar buiten omdat het regent’, of: ‘Het regent, daarom wil ik niet
naar buiten.’ 
Het argument is dan: het regent.

Slide 3 - Tekstslide

signaalwoorden
Soms is het onduidelijk of iets een argument is of niet. Iets is meestal een argument als één van de volgende woorden in de zin zit:

omdat
want
daarom
dus

Slide 4 - Tekstslide

De woorden ‘omdat’ en ‘want’ staan aan het begin van een argument.

Voorbeeld: Ik heb meer zakgeld nodig, want kleding is duur.

De woorden ‘daarom’ en ‘dus’ komen juist na een argument.

Voorbeeld: Ik heb geen fiets, daarom ga ik met de bus naar school.

Slide 5 - Tekstslide

Wat is het argument:
Ik ga morgen naar de bioscoop, want er draait een leuke film.

Slide 6 - Open vraag

Wat is het argument:
Omdat gokken verslavend is, moet het verboden worden

Slide 7 - Open vraag

Wat is het argument:
Iedereen moet een schooluniform aan, want dan wordt er minder gepest.

Slide 8 - Open vraag

Wat is het argument:
Niemand leest meer boeken, dus bibliotheken zijn overbodig.

Slide 9 - Open vraag

Wat is het argument:

Kinderen worden online soms gepest, daarom moeten ouders kunnen meekijken op hun computer

Slide 10 - Open vraag

Feitelijke argumenten
Een feitelijk argument kun je controleren.

Voorbeeld:
De iPhone 11 kun je het beste bij Tele2 kopen.
Daar is hij volgens iPhone Deals het goedkoopst.

Slide 11 - Tekstslide

Waarderend argument
Een waarderend argument kun je niet controleren. Je kunt er ook van mening over verschillen.

Voorbeeld:
Iemand die steelt van zijn baas moet een taakstraf krijgen.
Je gaat toch niet stelen als je vindt dat je te weinig verdient?!

Slide 12 - Tekstslide

LET OP!
Een feitelijk argument hoeft niet waar te zijn. Het gaat erom dat de spreker het claimt als een feit. Een waarderende uitspraak geeft aan of iets onwenselijk, goed of slecht, mooi of lelijk is. Er zit een waardering in.

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Video

LET OP
niet-feitelijk of subjectief 
=
waarderend

Slide 15 - Tekstslide

Huh?
Voorbeeld:
Klimaatverandering ontstaat niet door de mens, het is gewoon de loop der dingen. Wetenschappelijk onderzoek geeft aan dat de mens geen invloed heeft op het klimaat.

Het argument is controleerbaar. Als je het controleert, kun je erachter komen dat het niet waar is of juist wel.

Slide 16 - Tekstslide

Ik doe liever geen eindexamen, want als ik slaag moet ik naar een andere school.
A
feitelijk
B
waarderend

Slide 17 - Quizvraag

Mobieltjes moeten tijdens de les verboden worden. Leerlingen kunnen er echt geen nuttige dingen mee doen.
A
feitelijk
B
waarderend

Slide 18 - Quizvraag

Omdat we verplicht zijn om mensen in nood altijd te helpen, vind ik dat we alle vluchtelingen in Nederland moeten opnemen.
A
feitelijk
B
waarderend

Slide 19 - Quizvraag

Israël en de Palestijnen zullen niet snel nader tot elkaar komen; ze hebben immers nu al meer dan zestig jaar een ernstig conflict.
A
feitelijk
B
waarderend

Slide 20 - Quizvraag

Enkelvoudige argumentatie
Een schrijver onderbouwt zijn mening met één argument.

mening
 argument

Slide 21 - Tekstslide

Enkelvoudig
Voorbeeld:
Zij moet de opvolgster worden van onze coach, want zij heeft al veel ervaring.


Zij moet de opvolger worden van onze coach.
Zij heeft al veel ervaring
want

Slide 22 - Tekstslide

Nevenschikkende argumentatie
Een schrijver gebruikt meer argumenten om zijn mening kracht bij te zetten. 

mening  
 
argument 1  argument 2

Slide 23 - Tekstslide

Nevenschikkend
Voorbeeld:
Die vrouw moet aangenomen worden als kleuterleidster. 
Ze heeft veel ervaring en ze kan goed met kinderen omgaan.

Slide 24 - Tekstslide

argumentatiestructuur
die vrouw moet aangenomen worden als kleuterleidster
ze heeft veel ervaring
ze kan goed met kinderen omgaan

Slide 25 - Tekstslide

Onderschikkende argumentatie
Bij onderschikkende argumentatie ondersteunt een argument een ander argument.
mening 
↑ 
 argument 
↑ 
argument

Slide 26 - Tekstslide

Onderschikkend
Voorbeeld:

Je moet minder patat met frikadellen eten.
Dit kost je veel geld in de week en je komt al niet uit met je zakgeld.

Slide 27 - Tekstslide

argumentatiestructuur
Je moet minder patat met frikadellen eten.
het kost je al veel geld
je komt al niet uit met je zakgeld

Slide 28 - Tekstslide

In het volgende filmpje worden de argumentatiestructuren uitgelegd. Je hoeft de term meervoudige argumentatie niet te kennen. Dit heet tegenwoordig nevenschikkende argumentatie.

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Video

Enkelvoudige argumentatie
schema

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Tekstslide

Onderschikkende argumentatie
schema

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Tekstslide

Herkennen van standpunten
Een standpunt wordt vaak aangekondigd met signaalwoorden als:
  • Ik vind
  • volgens ons
  • zij denkt dat
  • de schrijver is van mening dat
  • onze conclusie is
  • dus
  • daarom
  • kortom

Slide 35 - Tekstslide

Herkennen van argumenten
Argumenten herken je vaak aan signaalwoorden als:
  • dat blijkt uit
  • immers
  • namelijk
  • omdat
  • de reden hiervoor is
  • want

Slide 36 - Tekstslide

Weerlegging
Een schrijver kan zijn lezer ook overtuigen door te laten zien dat mogelijke argumenten tegen zijn standpunt niet kloppen. Dat noemen we weerleggen.
Met een weerlegging ontkracht je een argument of een tegenargument.

Slide 37 - Tekstslide

Uitlegfilmpje
Ga nu naar de site van Nieuw Nederlands.
Kijk naar het uitlegfilmpje van H4 van lezen.
Het filmpje staat in de planning, maar je kunt ook meteen naar H4 toe om daar op de paragraaf lezen te klikken.

Slide 38 - Tekstslide

Een weerlegging is als
A
je de argumenten voor versterkt
B
je het genoemde tegenargument ontkracht
C
als je een tegenargument geeft
D
je je standpunt duidelijk maakt

Slide 39 - Quizvraag