In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Vak: Engels
Hoofdstuk: 3.1 Find out & grammar
1.
Lesson opening
2.
Lesson goals
3.
Arrangements + Mini-check
4.
Instruction
5.
Supervised practice
6.
Work independently
7.
Evaluation
Slide 1 - Tekstslide
1. Lesson opening
Take your English book but keep it closed.
Homework check:
-
Slide 2 - Tekstslide
2. Lesson goals
After this lesson:
- can you use the grammar of tags
- can you use the grammar of my / mine / of mine
- can you use the grammar of to be going to + hele werkwoord
Slide 3 - Tekstslide
3. Arrangements
- Verdiept: kijk of je zelfstandig aan de slag kunt of dat je mee wil doen aan de instructie na het benoemen van de lesdoelen en het lezen van de theorie.
Krystian, Gijs, Jochem & Jamie
- Basis: doe mee aan de mini-check. Alles goed? Zelfstandig aan de slag. Niet alles goed? Instructie volgen, daarna aan de slag.
Jaysen, Jessica & Niek
- Intensief: doe mee aan de mini-check. Instructie volgen en samen begeleid inoefenen.
n.v.t.
Slide 4 - Tekstslide
Verdiept arrangement:
Verdiept: Krystian, Gijs, Jochem & Jamie
Huiswerk noteren + maken:
les: 3.1 Find Out & Grammar
blz: 89 t/m 91 en 92 t/m 94.
opdr: 1 t/m 4 en 7 t/m 9
Slide 5 - Tekstslide
Mini-check
leerlingen in het basisen intensief arrangement doen mee met de mini-check.
Slide 6 - Tekstslide
Maak de zin af met een question tag:
He is in trouble, .......
A
is he?
B
isn't he?
Slide 7 - Quizvraag
This is Chris. He is a nephew ..... (van ons)
A
of ours
B
of yours
C
of mine
D
of theirs
Slide 8 - Quizvraag
These kids .......(van hun) make too much noise.
A
their
B
theirs
C
of yours
D
of theirs
Slide 9 - Quizvraag
I_______ (to be going to) watch TV.
A
am going to
B
is going to
C
are going to
Slide 10 - Quizvraag
They ____ (to be going to) drive home.
A
am going to
B
is going to
C
are going to
Slide 11 - Quizvraag
Wie maakt wat:
4 vragen of meer goed? Ga zelfstandig aan de slag:
Je maakt zelfstandig 3.1 opdracht 1 t/m 4 en 7 t/m 9
op blz. 89 t/m 91 en 92 t/m 94.
De rest doet mee met de instructie.
Slide 12 - Tekstslide
4. Instruction
Lees en kijk mee naar de volgende dia.
Slide 13 - Tekstslide
Tags
Een tag is een kort vraagje aan het einde van een zin:
is it? / isn't it? / can't you?
De spreker vraagt hiermee eigenlijk: 'Klopt dat?' of 'Ben je het met me eens?'
In het Nederlands zeg je vaak iets als:
nietwaar? / hè? / toch? / vind je niet?
Slide 14 - Tekstslide
Tags
Hoe maak je een tag?
De regel:
Na een bevestigende zin (+) is de tag ontkennend (-)
Na een ontkennende zin (-) is de tag bevestigend (+)
Slide 15 - Tekstslide
Tags
Zin positief --> Tag negatief
Zin negatief --> Tag positief
You are at school together,
aren't you?
He isn't busy
is he?
Slide 16 - Tekstslide
My / mine / of mine
Slide 17 - Tekstslide
To be going to + hele werkwoord
Je gebruikt de tegenwoordige tijd van to be going to + hele ww om aan te geven wat iemand van plan is of wat zeker zal gebeuren.
to be + going to + hele werkwoord
I amgoing tomiss the bus
We aregoing tomiss the bus
You aregoing tomiss the bus
You aregoing tomiss the bus
He / She isgoing tomiss the bus
They aregoing tomiss the bus
Vormen van to be:
I am
You are
He is
She is
It is
They are
We are
Slide 18 - Tekstslide
5. Supervised practice
Wie kan zelfstandig aan de slag (basis &verdiept)?
Je gaat zelfstandig 3.1 maken
- opdracht 1 t/m 4 op blz. 89 t/m 91
- opdracht 7 t/m 9 op blz. 92 t/m 94
Wie heeft nog extra instructie/leeshulp nodig?
Intensief of begrijp je het niet? Dan maken we samen opdracht 9
Slide 19 - Tekstslide
6. Work independently
Je maakt zelfstandig 3.1:
- opdracht 1 t/m 4 op blz. 89 t/m 91
- opdracht 7 t/m 9 op blz. 92 t/m 94
Ben je klaar?
1. Nakijken en verbeteren
2. Vocabulary 3.1 leren (via het boek of Quizlet).
3. Leren phrases writing.
timer
1:00
Slide 20 - Tekstslide
7. Evaluation
How did the lesson go?
Do you have questions or did you find something difficult?
Lesson goals:
- can you use the grammar of tags
- can you use the grammar of my / mine / of mine
- can you use the grammar of to be going to + hele werkwoord