P1_Grammatik E_K1

Arbeitsbuch E Seite 24
1 / 49
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 49 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Arbeitsbuch E Seite 24

Slide 1 - Tekstslide

Stundenplanung
1. Wiederholung!
2. Persoonlijke voornaamwoorden
4. Regelmatige werkwoorden
5. die Farben
5. An die Arbeit!

  • Je kunt het werkwoord werden vervoegen.
  • Je kunt de regelmatige werkwoorden vervoegen.
  • Je kent de kleuren.

Slide 2 - Tekstslide

Wiederholung!
werden

Slide 3 - Tekstslide

Het werkwoord 'werden'
ich werde
du wirst
er / sie / es wird
wir werden 
ihr werdet
sie werden 
Sie werden
Leer dit rijtje van 'werden' uit het hoofd!

Slide 4 - Tekstslide

Het werkwoord werden
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
werde
wirst
wird
werden
werdet
werden

Slide 5 - Sleepvraag

haben, sein und werden
jetzt ihr!

Slide 6 - Tekstslide

............... du Zeit für mich?

Slide 7 - Open vraag

Ich weiß nicht, was ich falsch gemacht ................ .

Slide 8 - Open vraag

.................. du müde?

Slide 9 - Open vraag

Johann, wo...............du?

Slide 10 - Open vraag

Ihr ....... das jetzt sagen!
A
wird
B
werdet
C
habt
D
seid

Slide 11 - Quizvraag


.............. du morgen 10 oder 14 ?
A
wirdst
B
wirst
C
bist
D
hast

Slide 12 - Quizvraag

Lesen
Was? Wähle einen Text.
Wie? Individuell
Wie lange? 15 Minuten 
Fertig? Slim Stampen!

Ziel: Je kunt aangeven waarom je het met iets (on)eens bent.
timer
15:00

Slide 13 - Tekstslide

Zwakke werkwoorden

Slide 14 - Tekstslide

Zwakke werkwoorden
...zijn regelmatig

...worden volgens een vast schema vervoegd

Er bestaat ook een handig ezelsbruggetje voor. 

Slide 15 - Tekstslide

Wat is een zwak werkwoord?

  • Wanneer je het werkwoord in de verleden tijd zet is er geen klinkerverandering
  • Nederlandse zwakke werkwoorden zijn vrijwel altijd ook in het Duits zwak

Slide 16 - Tekstslide

Hoe krijg je de stam?
In het Duits krijg je de stam door
van het hele werkwoord

de -en of -n (als er geen 'e' voor staat)
weg te laten

Voorbeelden:
machen > mach;  spielen > spiel;  radeln > radel

Slide 17 - Tekstslide

IDEWIS
Wat is de volgorde van de persoonlijke voornaamwoorden?
Gebruik het woord "IDEWIS" als ezelsbruggetje.
I = ich (ik)
D = du (jij)
E = er/sie/es (hij/zij/het)
W = wir (wij)
I = ihr (jullie)
S = Sie/sie (U/zij)

Slide 18 - Tekstslide

Voorbeeld: machen (doen, maken)
(ik)
(jij)
(hij/zij/het)      (wij)
(jullie) 
(zij/u)   
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
mach e              
mach st 
mach
mach en
mach t
mach en

Slide 19 - Tekstslide

Voorbeelden
'normaal' werkwoord en werkwoorden op -d/-t
machen (=doen, maken)
ich mach e
du mach st
er mach t
sie mach t
es mach t
wir mach en
ihr mach t
sie mach en
Sie mach en
reden (= praten)
ich rede
du red est
er red et
sie red e
es red et
wir reden
ihr red e
sie red en
Sie red en
                     

Slide 20 - Tekstslide

Nog 1 klein puntje
Als de stam op een 's'-klank eindigt  (bijv. s, ss, ß, z):

dan komt er bij
du alleen een 't' achter de stam


(Anders zou je twee keer een 's' hebben staan en dat had je waarschijnlijk automatisch al weggelaten, toch?)

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Ezelsbruggetje

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Sleep het juiste Duitse persoonlijk voornaamwoord naar het Nederlandse persoonlijk voornaamwoord
ik
jij
hij
zij e.v.
wij
jullie
het
u
zij
ich
ihr
er
es
wir
du
sie e.v
Sie
sie

Slide 26 - Sleepvraag

jullie
A
du
B
er
C
ihr
D
wir

Slide 27 - Quizvraag

Vertaal 'hij speelt'

spielen (= spelen)
A
er spielt
B
er spielst
C
du spielst
D
du spielt

Slide 28 - Quizvraag

Vertaal 'jullie kopen'

kaufen (= kopen)
A
ihr kauft
B
sie kauft
C
er kauft
D
du kauft

Slide 29 - Quizvraag

Vertaal 'jij heet Thom'

heißen (= heten)
A
er heißt Thom
B
du heißst Thom
C
du heißt Thom
D
er heißst Thom

Slide 30 - Quizvraag

die Farben

Slide 31 - Tekstslide

timer
0:50
Welche Farben(kleuren)
kennst du schon?

Slide 32 - Woordweb

0

Slide 33 - Video

  • dunkel = donker
  • hell = licht

Slide 34 - Tekstslide

Wie werden die Farben der deutschen Flagge beschrieben?
A
Schwarz, rot, gelb
B
Schwarz, rot, gold

Slide 35 - Quizvraag

Welche Farbe siehst du?

Slide 36 - Open vraag

Welche Farbe siehst du?

Slide 37 - Open vraag

Welche Farbe siehst du?

Slide 38 - Open vraag

Welche Farbe siehst du?

Slide 39 - Open vraag

Welche Farbe siehst du?

Slide 40 - Open vraag

Welche Farbe siehst du?

Slide 41 - Open vraag

Welche Farbe siehst du?

Slide 42 - Open vraag

Welche Farbe siehst du?

Slide 43 - Open vraag

Welche Farbe siehst du?

Slide 44 - Open vraag

Stel 1 vraag die je hebt voor de Formatieve Toets.

Slide 45 - Open vraag

Hoe goed vind jij jezelf al voorbereid voor de aankomende formatieve toets?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 46 - Quizvraag

Slide 47 - Tekstslide

Willkommen bei Deutsch!

Slide 48 - Tekstslide

Stundenplanung
1. Wiederholung!
2. Lesen
3. Persoonlijke voornaamwoorden
4. Regelmatige werkwoorden
5. An die Arbeit!
6. die Farben

  • Je kunt aangeven waarom je het met iets (on)eens bent.
  • Je kunt de regelmatige werkwoorden vervoegen.
  • Je kunt vragen stellen en een bericht schrijven in een chat.
  • Je kent de kleuren.

Slide 49 - Tekstslide