In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Financiële zaken
Slide 1 - Tekstslide
Wat is een voorbeeld van een vaste uitgave?
A
huur
B
bioscoopkaartje
C
een nieuwe telefoon
Slide 2 - Quizvraag
Je hebt €1.500 op een spaarrekening. De rente is 1,3%. Hoeveel rente krijg aan het eind?
A
€19,50
B
€17,80
C
€20,10
Slide 3 - Quizvraag
Liza spaart €2.000. De rente is 2,5%. Hoeveel rente ontvangt zij?
A
€55
B
€45
C
€50
Slide 4 - Quizvraag
2. Wat betekent het begrip budget?
A
Het bedrag dat je kunt lenen van de bank
B
Het bedrag dat je beschikbaar hebt om uit te geven
C
Het bedrag dat je maandelijks verdient
Slide 5 - Quizvraag
Tim heeft €3.200 op zijn spaarrekening staan. De rente is 1,8%. Hoeveel rente krijgt hij?
A
€59,80
B
€62,40
C
€57,60
Slide 6 - Quizvraag
Mark leent €2.000,00. De rente is 2,8%. Hoeveel rente moet hij betalen?
A
€54
B
€56
C
€60
Slide 7 - Quizvraag
Fatima leent €3.500 van de bank. De rente is 3,1%. Hoeveel rente moet zij betalen?
A
€105
B
€108,50
C
€110
Slide 8 - Quizvraag
Welk van de volgende inkomstenbronnen is geen vorm van loon?
A
zakgeld
B
salaris
C
vakantiegeld
Slide 9 - Quizvraag
Tim leent €6.200,00 van de bank. De rente is 3,3%. Hoeveel rente moet hij betalen?
A
€198
B
€200
C
€204,60
Slide 10 - Quizvraag
Lisa werkt 24 uur per week en verdient € 8,20 per uur. Haar maandelijkse inhoudingen bedragen € 150. Wat is haar bruto maandsalaris
A
€852,80
B
€820,80
C
€856,80
Slide 11 - Quizvraag
Waarom zou iemand sparen?
A
Omdat de overheid dit verplicht
B
Uit voorzorg
Slide 12 - Quizvraag
Lisa werkt 24 uur per week en verdient € 8,20 per uur. Haar maandelijkse inhoudingen bedragen € 150. Wat is haar netto maandsalaris
A
€670,80
B
€656,80
C
€702,80
Slide 13 - Quizvraag
Emma is 18 jaar en werkt bij een supermarkt. Ze verdient € 900 bruto per maand. Haar werkgever houdt 20% in voor belastingen en premies. Bereken haar netto maandsalaris.
A
€720
B
€740
C
€760
Slide 14 - Quizvraag
Wat is een leenmotief?
A
Het bedrag dat je leent van een bank
B
De periode waarin je moet terugbetalen
C
De reden waarom iemand geld leent
Slide 15 - Quizvraag
Milan is 19 jaar en werkt als magazijnmedewerker. Hij werkt 32 uur per week en verdient € 9,50 per uur. Bereken zijn bruto maandloon.
A
€1.216,20
B
€1.180,34
C
€1. 317,33
Slide 16 - Quizvraag
Noa werkt als vakkenvuller en verdient € 5,50 per uur. Ze werkt 15 uur per week. Wat is haar bruto weekloon?
A
€77,50
B
€82,50
C
€85
Slide 17 - Quizvraag
Een maand heeft 4 weken
A
juist
B
onjuist
Slide 18 - Quizvraag
Noa werkt als vakkenvuller en verdient € 5,50 per uur. Ze werkt 15 uur per week. Wat is haar bruto maandloon
A
€357,50
B
€330,50
C
€342,50
Slide 19 - Quizvraag
Jeroen wil een gamecomputer (€ 599) kopen. Hij kan in termijnen betalen: 12 termijnen van € 50,00 en een aanbetaling van € 100,00 Wat kost de gamecomputer op koop op afbetaling?
A
€600
B
€700
C
€750
Slide 20 - Quizvraag
Wat is het verschil tussen bruto en netto salaris?
A
Bruto is het salaris na belasting, netto ervoor
B
Netto is het salaris na belasting, bruto ervoor
C
Er is geen verschil
Slide 21 - Quizvraag
Jeroen wil een gamecomputer (€ 599) kopen. Hij kan in termijnen betalen: 12 termijnen van € 50,00 en een aanbetaling van € 100,00 Hoeveel geld betaal je extra voor koop op afbetaling?
A
€101
B
€120
C
€150
Slide 22 - Quizvraag
Emma koopt een elektrische fiets (€ 1.449) en betaalt in termijnen: 10 termijnen van € 150,00 en een aanbetaling van € 200,00 Wat kost de elektrische fiets op koop op afbetaling?
A
€1.500
B
€1.800
C
€1.700
Slide 23 - Quizvraag
Welk instituut geeft advies over geldzaken in Nederland?
A
NIBUD
B
De Kamer van Koophandel
C
De Belastingdienst
Slide 24 - Quizvraag
Emma koopt een elektrische fiets (€ 1.449) en betaalt in termijnen: 10 termijnen van € 150,00 en een aanbetaling van € 200,00 Hoeveel geld betaal je extra voor koop op afbetaling?
A
€151
B
€251
C
€351
Slide 25 - Quizvraag
Spaarrente moet je aan het betalen aan de bank
A
juist
B
onjuist
Slide 26 - Quizvraag
Kevin koopt een tv (€ 500) en kiest voor betaling in termijnen: 6 termijnen van € 80,00 en een aanbetaling van € 120. Wat kost de tv op koop op afbetaling?
A
€580
B
€620
C
€600
Slide 27 - Quizvraag
Wat is een voorbeeld van een incidentele uitgave?
A
De huur van je huis
B
De aanschaf van een nieuwe laptop
C
Je telefoonabonnement
Slide 28 - Quizvraag
Kevin koopt een tv (€ 500) en kiest voor betaling in termijnen: 6 termijnen van € 80,00 en een aanbetaling van € 120. Hoeveel geld betaal je extra voor koop op afbetaling?
A
€80
B
€100
C
€120
Slide 29 - Quizvraag
Wat is een voorbeeld van sparen uit voorzorg?
A
Geld opzij zetten voor een vakantie
B
Geld beleggen in aandelen
C
Geld sparen voor onverwachte kosten
Slide 30 - Quizvraag
Wat gebeurt er als je spaargeld op een rekening met variabele rente staat?
A
De rente blijft altijd hetzelfde
B
De rente kan stijgen of dalen
C
Je betaalt rente over je spaargeld
Slide 31 - Quizvraag
Leenrente is altijd hoger dan spaarrente
A
juist
B
onjuist
Slide 32 - Quizvraag
Wat betekent koop op afbetaling?
A
Je betaalt een product in termijnen in plaats van in één keer