H2 Omgaan met geld HH

H2 Omgaan met geld
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

H2 Omgaan met geld

Slide 1 - Tekstslide

Wanneer is er sprake van 'rente op rente'?
A
variabele rente
B
vaste rente
C
enkelvoudige rente
D
samengestelde rente

Slide 2 - Quizvraag

Manon heeft een bijbaantje bij een supermarkt. Het geld dat ze hiermee
verdient, spaart zij om later een scooter te kunnen kopen. Haar moeder
heeft ook geld gespaard. “Je weet nooit waarvoor je het nodig hebt”, zegt
haar moeder.

Van welke twee spaarmotieven is hier sprake?
A
van sparen voor een doel en sparen voor de rente
B
van sparen voor een doel en sparen uit voorzorg
C
van sparen voor de rente en sparen uit voorzorg
D
van sparen uit voorzorg en voor een doel

Slide 3 - Quizvraag

Doelmotief
Vermogensmotief
Zekerheidsmotief

Slide 4 - Sleepvraag

Je kunt verschillende redenen hebben om te lenen. Dit noem je ...
A
Lening
B
Schuld aangaan
C
Leenmotieven
D
Krediet

Slide 5 - Quizvraag

Mark wil graag een nieuwe telefoon kopen. Hij heeft onvoldoende geld. Zijn vader heeft deze maand geld tekort vanwege de aanbetaling van de vakantie.

Van welke twee leenmotieven is hier sprake?
A
tijdelijk geld tekort en onverwachts dringend geld tekort
B
tijdelijk geld tekort en aanschaf duurzaam consumptiegoed
C
onverwachts dringend geld tekort en aanschaf duurzaam consumptiegoed
D
aanschaf consumptiegoed en dringend geld tekort

Slide 6 - Quizvraag

Welke rente is hoger, de rente die je ontvangt voor je spaargeld, of de rente die je betaalt voor je lening?
A
spaarrente
B
kredietrente

Slide 7 - Quizvraag

Ik leen € 3.000 en betaal terug in maandelijkse termijnen van elk € 148. Looptijd is twee jaar.
Bereken de kredietkosten.

Slide 8 - Open vraag

Hammid koopt een tv. Als Hammid direct betaalt is de verkoopprijs € 500,- Hammid kiest er voor om de tv in termijnen te betalen. Hij betaalt 12 termijnen van € 50,-. Bereken de kredietkosten.


A
€ 50,-
B
€ 100,-
C
€ 500,-
D
€ 600,-

Slide 9 - Quizvraag

Voor de aankoop van een caravan sluiten je ouders een lening af van € 10.000,- met een looptijd van 2 jaar.

Bereken de kredietkosten.

Slide 10 - Open vraag

Je sluit een verzekering af, dan ben jij de …
A
verzekeraar
B
verzekerde

Slide 11 - Quizvraag

Wat is geen risico van een verzekeringsmaatschappij?
A
asymmetrisch informatie
B
moral hazard
C
premiedifferentiatie
D
averechtse selectie

Slide 12 - Quizvraag

Hoe kan een verzekeraar het risico van moral hazard verkleinen?
A
eigen risico
B
premiedifferentiatie
C
algemene premie verhoging
D
algemene premie verlaging

Slide 13 - Quizvraag

Hoe kan een verzekeraar het risico van averechtse selectie verkleinen?
A
eigen risico
B
premiedifferentiatie
C
algemene premie verhoging
D
algemene premie verlaging

Slide 14 - Quizvraag

Wat is een indirecte belasting?
A
loonbelasting
B
vermogensbelasting
C
vennootschapsbelasting
D
BTW

Slide 15 - Quizvraag

Wel loon is hoger, bruto of netto loon?
A
bruto loon
B
netto loon
C
ze zijn gelijk

Slide 16 - Quizvraag

De nieuwste iPhone 14 kost € 1.019 in de winkel. Hoeveel BTW zit daar in?
A
€ 91,71
B
€ 162,12
C
€ 176,85
D
€ 842,15

Slide 17 - Quizvraag